Recensie
ISSO Publicatie nr. 78
Handleiding Zonnestroom voor ontwerper en installateur¹
http://www.isso.nl/producten/isso-winkel/publicatie-info/publicatie/161/
Recensie © Peter
J. Segaar/Polder PV, 18
september 2006
Samenvatting
1
Algemene inleiding
2
Inleiding zonne-energie
3
Zonnecellen en zonnepanelen
4
Lay-out van netgekoppelde systemen
5
Inverters voor netkoppeling
6
Opbrengst
7
Elektrisch ontwerp van een netgekoppeld PV-systeem
8
Bekabeling
9
Uitvoering en inpassing van PV-systemen
10
Veilig werken
11
Systeemcontrole
12
Onderhoud en foutopsporing
Bijlagen
Overige opmerkingen
Tenslotte
Conclusie
¹Te
bestellen via de website van ISSO, winkelgedeelte; prijs: € 75,--
Samenvatting
Het heeft
lange tijd ontbroken aan goede informatie over alles wat er komt
kijken bij
het
(laten) installeren van zonnestroomsystemen in de
Nederlandse taal. Er is uiteraard wel het een en ander op websites
te vinden, en er bestaan verschillende “norm” documenten
van officiële instanties, maar die zijn voor veel mensen slecht
leesbaar en/of te pakken te krijgen. Bovendien ontbrak er sowieso
een goede handleiding met een gedetailleerde analyse
van de vele belangrijke factoren die komen kijken bij de voorbereiding,
de inpassing in of op het dak, de installatie zelf, de bedrading, de
keuze, plaatsing en dimensionering van de omvormer(s), tot en met de
productiemeter bij of voor de netinvoeding en de monitoring van het systeem.
ISSO,
het kennisinstituut voor de installatiesector, wat voorziet in de technische
kennisbehoefte
van de sector, heeft zich dat al geruime
tijd geleden aangetrokken, vooral ook omdat uit onderzoek van ECN en
Ecofys duidelijk was geworden dat de kwaliteit van (opgeleverde) zonnestroomsystemen
nogal eens te wensen overliet².
Dit aspect kwam ook weer zeer duidelijk naar voren bij de eerste renovaties
die in het eerste half jaar van 2005 werden uitgevoerd aan de Sunpower© systemen
(naar binnen brengen van de op de zonnepanelen aangebrachte OK4 omvormers),
waarbij
grote fouten gemaakt bleken te worden door onervaren monteurs. Begin
2006 is de hier besproken ISSO handleiding toegelicht aan geïnteresseerde
installateurs op diverse ledenbijeenkomsten van brancheorganisatie UNETO-VNI.
De hier besproken publicatie is eind 2005 verschenen en werd inhoudelijk
en financieel ondersteund door
branche-organisatie Holland Solar, UNETO-VNI (vakgroep Beheer en Inspectie),
en SenterNovem (subsidie-organisatie van Economische Zaken).
De ISSO publicatie
is een
compleet, op A4 formaat uitgegeven boekwerkje met een bij tijd en wijlen
beknopte, puntsgewijze, doch tegelijkertijd accurate en alle aspecten
behandelende analyse van het installatiewerk, zowel fysisch (eigenaardigheden
van zoninstraling e.d.), bouwtechnisch als elektrotechnisch. Tegelijkertijd
geeft het boekje relevante achtergronden over
diverse fenomenen als beschaduwing, lichtomstandigheden, temperatuureffecten
e.d., die voor veel zonnestroom “leken” zeer lezenswaardig
zijn. Uiteraard wordt zeer veel aandacht besteed aan de typische elektrotechnische
aspecten van de zonnepanelen zelf (stroom, spanning, MPPT tracking, effecten
van verschillende paneel, string en array opstellingen, effecten schaduw,
tilthoek e.d). Tevens wordt goed gekeken naar de diverse omvormer concepten,
van “simpele AC-module omvormer” tot en met de moderne “master-slave” systemen
die bij wisselende lichtomstandigheden selectief deelomvormers bij grote
PV-installatie in- of uitschakelen.
N.B.: in deze handleiding
worden uitsluitend netgekoppelde systemen besproken, dus geen autonome
systemen met accu’s en laadregelaars.
In de volgende tekst
volgt een gedetailleerdere, puntsgewijze bespreking van de afzonderlijke
hoofdstukken.
²Citaat
uit ECN publicatie ECN-C—04-031 (maart 2004), p. 7: “Twee
belangrijke zaken zijn echter nog voor verbetering vatbaar. Ten eerste
laat de
installatiekwaliteit in sommige gevallen nog te wensen over. Het betreft
hier in de meeste gevallen installateurs met geringe ervaring met PV-systemen.
Een goede opleiding voor het installeren van PV-systemen, ingebed in
bestaande systemen voor kwaliteitsborging in de installatiesector,
zou hier verbetering in kunnen brengen. Ten tweede is uitval als gevolg
van inverterdefecten voor een commerciële markt nog te hoog. Ook
hier dient aan gewerkt te worden. De resultaten van dit onderzoek laten
zien dat het plaatsen van PV-systemen zonder enige mogelijkheid om
het functioneren te kunnen controleren (geen kWh-meter of foutsignalering
van inverters) geen goede zaak is.”
http://www.ecn.nl/publicaties/default.aspx?nr=ECN-C--04-031
Het eerste
hoofdstuk bevat
een algemene inleiding op zonne-energie en zonnestroom,
met het bekende instralingsdiagram voor Nederland, een grafiek met de
gemiddelde maandelijkse instraling op het horizontale vlak in ons land,
en een korte beschouwing
aan de doelgroep
(installateurs en ontwerpers van PV-systemen) en de inhoud van de publicatie
zelf.
In
de grafieken van de prijsontwikkeling van de zonnestroom kWh prijs
en de Wp systeemprijs
in hoofdstuk 2 (inleiding
zonne-energie) is niet
terug te vinden dat er een tijdelijke, lichte “mondiale” verhoging
is geweest a.g.v. de grote discrepantie tussen de vraag naar zonnepanelen
en de geproduceerde hoeveelheid “PV-grade” silicium. Inmiddels
lijkt deze tijdelijk prijsstijging weer te stabiliseren, zoals te zien
op de Solarbuzz website;
de algehele verwachting is dat de prijzen weer zullen gaan dalen zodra
er genoeg productie capaciteit voorhanden
is (2007-2008).
Hoofdstuk
3 (zonnecellen
en –panelen) behandelt uitgebreid de
zeer verschillende wijzen waarop een zogenaamd “PV-array” (systeem)
uit modules opgebouwd kan worden, de grote variatie in string opbouw,
en wordt uitgelegd wat het effect op stroom/spanning (zgn. IV) curves
is. Uitzonderlijk belangrijk zijn de twee tale-telling grafieken (figs.
3.10 en 3.11) die zeer duidelijk aangeven wat een dramatisch effect
zelfs beschaduwing van 1 cel binnen een zonnepaneel heeft, en welke
enorme
gevolgen dat heeft voor de uiteindelijke systeemcurves als dat paneel
in een string is opgenomen, zoals in de hieronder weergegeven grafieken
uit de handleiding tonen.
images © ISSO publ. 78, p. 18
Hieruit blijkt zeer
duidelijk dat ten allen tijde voorkomen moet worden
dat
er in
de productierijke
zomerperiode
enige vorm van schaduw is op het PV-systeem, met name als dat lange
strings van in serie geschakelde zonnepanelen bevat. Een belangrijke
omissie
hierbij is de foto (fig. 9.9) die verderop in hoofdstuk 9 van de
ISSO publicatie wordt getoond, waarbij zeer lange lijnvormige bliksemafleiders
vóór
een groot PV-systeem zijn opgesteld die ongetwijfeld tot soortgelijke
effecten
(dramatisch outputverlies) a.g.v. selectieve beschaduwing van zonnecellen
kunnen leiden. Zo’n opstelling kan en mag niet voorkomen
en die foto had dan ook van een kritisch onderschrift voorzien
moeten worden.
Lijnvormige beschaduwing heeft een fors negatieve impact op het
uiteindelijk afgegeven AC-vermogen van strings, zie ook het bericht
van 28 februari 2006 elders op Polder PV.
Een
byzonder belangrijk citaat vinden we op de eerste pagina van hoofdstuk
4 wat
de lay-out
van PV-systemen beschrijft, nl.: “De netgekoppelde
systemen hebben als doel het opwekken van wisselstroom om deze energie
lokaal te gebruiken of, in geval van overschot, terug te leveren
aan het net.” Het door mij vetgedrukt weergegeven deel zou op het bureau
van elke medewerker van EZ, DTe, NMa, EnergieNed en van de diverse netbeheerders
moeten liggen, gezien de zeer slechte ervaringen met de “netkoppeling” van
zonnestroomsystemen in de afgelopen jaren… (problemen met wettelijk
verplichte saldering, de niet (meer) toegankelijke MEP regeling voor
grote particuliere systemen, de schandalige beleidsregel van de
NMa die de zonnestroom overschotten financieel neutraliseert voor de
grotere netinvoeders, etc.
In dit hoofdstuk
overigens een zeer goede uitleg van de diverse inverter types, waaronder
de moderne “master-slave” omvormers.
Monitoring van slecht
toegankelijke inverters zoals in AC-modules (paragraaf 4,2, p. 21)
is inderdaad vrijwel onmogelijk, maar het OK4 Manager systeem
van N.K.F. is een uiterst positieve uitzondering op deze “regel” omdat
dat excellent gevolgd en zelfs in de tijd gelogd kan worden op een computer.
Wel is en blijft belangrijk dat omvormers zoveel mogelijk in huis geplaatst
worden en op goed bereikbare plekken om onverhoopte storingen op eenvoudige
wijze te kunnen uitvoeren. Over buitenplaatsing van omvormers blijven
de meningen sterk verdeeld, van “moet kunnen mits goed uitgevoerd” tot “liever
niet aan beginnen met dat soort kwetsbare elektronica”.
In hoofdstuk
5 wordt
uitgebreid aandacht besteed aan het “hart” van
elk zonnestroomsysteem, de inverter(s). De talloze technische
eisen die aan inverters worden gesteld passeren de revue, de globale
werking wordt
helder uit de doeken gedaan en de diverse omvormer “concepten” besproken.
Ook wordt over zogenaamde “DC-DC converters” gesproken (5.2)
die bijvoorbeeld in de 54 cels Sunpower© panelen zitten en die geen
groot succes blijken te zijn omdat ze veel te kwetsbaar zijn (uitval
en doorbranden mogelijk) en in de junction box van de zonnepanelen zijn
opgenomen (op het dak dus). Aan dit soort “aanpassings-elektronica” dient
dus veel meer aandacht besteed te worden en men zou er beter aan doen
om i.p.v. dat soort “upgrades” in te bouwen tot een zorgvuldige
selectie van omvormers te komen om problemen te voorkomen.
Een ander belangrijk,
vaak onderschat punt, is de zgn. “efficiency” van
de omvormer die in deze publicatie kritisch tegen het licht wordt gehouden.
Een hoge efficiency wil nog niet zeggen dat dan per definitie “alles
uit de kast” wordt gehaald, omdat dat vooral ook van de dimensionering
en de “match” tussen de geselecteerde omvormer en de gekozen
zonnepanelen afhangt. Een hoog momentaan Pac vermogen hoeft echt nog
niet te betekenen dat uw systeem optimaal is “gedimensioneerd”,
want het gaat uiteindelijk om de energieproductie in de loop van de tijd
en door de seizoenen heen. Hierbij moet aangetekend worden, dat als een
gekozen configuratie een optimaal energetisch rendement (lees: AC kWh
opbrengst) heeft in de zomerperiode, dat u dan al snel “goed” zit,
omdat in die periode het allergrootste deel van de te verwachten jaaropbrengst
behaald zal worden (zeker bij optimaal op het zuiden gerichte PV-systemen).
In paragraaf 5.7
wordt ingegaan op een definitiebepaling van het “nominale
vermogen” van de omvormer, die mijns inziens niet erg praktisch
is omdat het afgegeven AC vermogen van omvormers sterk van de interne
(DC-belasting) en de omgevingstemperatuur afhangt. Vooral de laatste
factor kan aanzienlijk verschillen, afhankelijk van waar het apparaat
is of wordt opgehangen. In Duitsland worden grote, centrale omvormers
zelfs wel op koude keldervloeren gemonteerd om de apparaten zo goed mogelijk
te laten afkoelen en een zo hoog mogelijke werkingsgraad te bewerkstelligen…
De behuizing van
omvormers, geklassificeerd volgens een op p. 45 onder bekabeling weergegeven
tabel met “IP-klassen”, mag nog zo’n
hoge klasse hebben (OK4 omvormers hebben zelfs een zeer “strenge” IP67
norm), maar dat is nog geen garantie dat de omvormers het onder de vaak
sterk wisselende weerscondities in Nederland zullen uithouden. Bij de
OK4 bleek het kunsthars waarmee de omvormers waren ingegoten de uiteindelijke “bottleneck”,
en van deze ervaringen zullen harde lessen getrokken moeten worden. De
IP65 behuizing van, bijvoorbeeld de Exendis GridFit omvormers is zeer
degelijk uitgevoerd, en tot nu toe zijn er met dat AC-omvormer type (zeer
frekwent buiten opgesteld) geen uitvalproblemen geweest die te maken
zouden hebben met de behuizing (voor zover bekend bij de auteur van deze
recensie).
Het
voor de meeste PV-eigenaren uiteraard cruciale gedeelte is hoofdstuk
6 over de opbrengst van het
zonnestroomsyteem. Er wordt een goede en duidelijke uitleg gegeven
over de vele factoren die daarop invloed hebben
(reeds eerder in een NOVEM web-publicatie met Baltus uitvoerig op wetenschappelijke
wijze verwoord uit de doeken gedaan, zie link onder overige
opmerkingen). Zoals
zoninstraling intensiteit, duur, spectrum, oriëntatie en tilthoek,
etc., etc. Ook wordt uitgebreid op de vele “verliesposten” ingegaan
zoals lage instralingsverliezen (paneelrendement is lager), temperatuursinvloeden,
mismatch, vervuiling
(3,6%!), diodes, kabelverliezen en, zeer significant, de omvormerverliezen.
Uiteindelijk blijft er dan, in een in fig. 6.6 getoond praktijkvoorbeeld,
van 1.000 kWh/jaar theoretische opbrengst onder STC “nog maar” 780
kWh over. Iets om rekening mee te houden, maar in de “normcijfers” voor
Nederland (0,8 kWh/Wp.jaar voor een zonnepaneel opgesteld op zuid en
onder een hoek van 36 graden), zijn deze “gemiddelde verliezen” reeds
opgenomen.
Het in de recente
door Karwei/Pfixx
gecommuniceerde gemiddelde
van 0,86 kWh/Wp per jaar (350 Wp aan zonnepanelen zou in Nederland
300 kWh moeten
opleveren) is niet correct, en zal op zijn hoogst in de buurt van de
zonrijke Nederlandse westkust behaald kunnen worden, maar is geen landelijk
gemiddelde. Het is goed om deze getallen in het achterhoofd te houden
bij het bestuderen van de info bij “aanbiedingen” van zonnepaneel
pakketten.
Een tweede vaak “vergeten” doch
belangrijke factor is de 0,4% verlies die bij elke graad stijging van
de omgevingstemperatuur
optreedt bij polykristallijne modules: op een bloedhete windstille
lentedag presteren uw zonnepanelen een stuk minder goed dan op een even
zonnige voorjaarsdag met een bittere koude wind. Zelfs op zo’n
relatief “korte” lentedag kan de dagproductie al vrijwel
even hoog zijn als op een “lange”, doch zeer warme zomerse
dag.
Wat vervuiling van
PV-modules betreft: o.h.a. nauwelijks een probleem als ze voldoende
hellend zijn opgesteld (minimaal 20 graden t.o.v. de
horizon). Een probleem treedt wel op bij vrij vlak liggende modules met
een frame: water blijft dan langdurig staan op de binnen-framerand
van het paneel, er kan dan algengroei plaatsvinden. Als de afstand tussen
de onderste cellen en de framerand gering is, kan daardoor al snel een
gedeeltelijke beschaduwing van de onderste rij cellen plaatsvinden, waardoor
het vermogen van de module, en als die in een string staat, ook van de
string zelf, fors onder druk kan komen te staan.
Interessant is het
hoge “albedo” cijfer voor de gebouwde
omgeving, nl. 20%. Dit geeft het “reflecterend vermogen” aan,
en is dus een belangrijke factor die bijdraagt aan het in Nederland relatief
hoge aandeel van “diffuse” straling, zeker als de zonnepanelen
binnen de bebouwde kom zijn opgesteld. Het hoge aandeel van diffuse straling
in het totaal wordt in dit hoofdstuk als argument opgevoerd waarom er
in Nederland geen zonvolgende “trackers” gebruikt worden.
Men is daarbij echter wel vergeten te vermelden dat in het noorden van
Beieren, niet zo heel veel verwijderd van de breedtegraad van Maastricht,
inmiddels het grootste zonnestroompark ter wereld is geopend in de gemeente
Arnstein (zie Erlasee project), en wat bestaat uit louter trackerstations
met in totaal 12 MWp aan opgesteld nominaal piekvermogen.
De optimale oriëntatie voor Nederland is volgens het klassieke “instralingsdiagram” niet
pal zuid (“azimuth” 180 graden t.o.v. noord), maar ongeveer
185 graden t.o.v. noord, dus iets westelijk van pal zuid), bij de gehanteerde
optimale hellingshoek van 36 graden t.o.v. de horizon. In de praktijk
zal dat echter bij de meeste systemen weinig uitmaken, en is er een forse
tolerantie t.o.v. de zuid-oriëntatie, met slechts weinig productieverlies.
Zeer belangrijk en
zwaar onderschat is de partiële beschaduwing van zonnestroom-
systemen. Dit zou eigenlijk nog iets uitgebreider behandeld moeten
worden dan
in de huidige handleiding gedaan wordt. Daarbij moet
vooral aandacht besteed worden aan het voorkomen van lijnvormige schaduwen
van vlaggemasten, antennes, ventilatiepijpjes e.d., schoorstenen, en
niet te vergeten de bomen in eigen tuin of bij de buren die aanvankelijk
wel laag lijken, maar na een paar jaar zo hard gegroeid blijken te
zijn
dat
uw zonnepanelen
(partieel)
beschaduwd worden. Ook moet goed de nadruk gelegd worden op het voorkomen
van enige vorm van beschaduwing in de zomerperiode die het grootste deel
van de jaaropbrengst zou moeten genereren. In de winter komen zeker in
de bebouwde omgeving vaak enorme slagschaduwen voor, maar omdat de productie
dan toch al matig is, is het verlies in die periode vaak gelukkig niet
groot. Als er toch een deel van een zonnestroomsysteem langdurig partieel
beschaduwd dreigt te worden, moeten voor dat specifieke deel aparte omvormers
(bij voorkeur AC-module omvormers) ingezet worden om de systeemverliezen
zo laag mogelijk te houden.
Hoofdstuk
7 bespreekt het elektrisch ontwerp cq. de
keuze van het type PV-systeem en, vooral, de daarvan afhankelijke dimensionering van het
systeem in relatie tot de gekozen omvormer types. Dit is typisch werk
voor de professionele installateur, omdat met veel factoren rekening
gehouden dient te worden, waarvan de belangrijkste worden aangegeven.
Een belangrijke factor
is de keuze voor inbouw vs. opbouw van zonnepanelen in/op het dak.
Aangegeven wordt dat bij inbouw en de daarmee gepaard
gaande slechte ventilatie van de zonnepanelen, soms resulterend in een
celtemperatuur van maar liefst 70ºC (!), het celrendement zwaar
achteruit gaat (MPPT spanning is bij die temperatuur 20% lager dan bij
25ºC). Het is dan ook niet verwonderlijk dat in Duitsland bijna
altijd gekozen wordt voor zogenaamde “opdak” systemen met
gebruikmaking van stevige haken en een voldoende ruime ventilatiespleet
onder het systeem. Niet vreemd gezien het feit dat in het land met de
beste terugleververgoedings-regeling ter wereld hele daken vol worden
gelegd en de omgevingstemperatuur dan uiteraard een significante factor
in het
behaalde systeemrendement blijkt te zijn. Ook de toegankelijkheid van
de bekabeling op het dak kan een rol spelen bij de keuze voor een opdak
of inbouwsysteem. Mijn advies voor potentiële nieuwe zonnepaneel
eigenaren is dan ook te blijven kiezen voor dakhaken, en u niet te laten
verleiden tot een “esthetische dakintegratie” (lees: inbouw)
van uw zonnestroomsysteem. De verschillende typen systemen worden overigens
in paragraaf 9.2 van de ISSO publicatie beschreven.
Boeiend is de opmerking
op p. 38 over de mogelijk te hoge netspanning in afgelegen gebieden
waardoor grote PV-systemen in de “gevarenzone” zouden
kunnen komen m.b.t. de marge tussen benodigde en door het systeem afgegeven
netspanning. ISSO suggereert in zo’n geval de netbeheerder “te
vragen om de netspanning iets te verlagen, door de tab-setting van de
distributietransformator aan te passen”. Ik wens de toekomstige “groot-PV-systeem
bezitter” in afgelegen gebied veel succes met zo’n verzoek,
want het is de vraag of de lokale netbeheerder op zo’n “ongebruikelijk
verzoek” zit te wachten, en al helemaal of dat wel “kosteloos” zal
geschieden, gezien de reputatie die de netbeheerders op andere vlakken
hebben. Economische Zaken en haar satellieten schermen nogal graag met
het “kostenveroorzakingsprincipe” tegenwoordig, dus u bent
gewaarschuwd…
Ook nieuw voor mij
is de suggestie van ISSO dat zonnestroomsystemen beter “geaard” zouden dienen te worden om schrikreacties
door capacitieve ontladingen op het dak te voorkomen. Volgens mij gebeurt
dit in Nederland zelden tot nooit, behalve bij zeer grote systemen. Wel
is het belangrijk om, zeker bij systemen met veel kabelwerk, te voorkomen
dat er al te grote lusstructuren in de bekabeling op het dak voorkomen
om risico’s op overspanning tijdens blikseminslag zo veel mogelijk
te vermijden. Geadviseerd wordt om de bekabeling zoveel mogelijk parallel
te houden, bij voorkeur binnen een (indien aanwezig) bestaande bliksembeveiliging.
Bekabeling komt
uitgebreid aan bod in hoofdstuk 8.
Stringbekabeling dient voorzien te zijn van niet aanraakbare stekkerverbindingen
vanwege
de potentieel hoge DC-vermogens van aan te sluiten strings, zeker bij
grotere PV-systemen. Er wordt, ogenschijnlijk overbodig, gewaarschuwd
om altijd het systeem uit te zetten voordat er aan gewerkt wordt, maar
mijn eigen ervaring is helaas, dat dat inderdaad niet altijd gebeurt,
wat echt vragen is om problemen. Zowel hitte (tot 80 graden C is vastgesteld
bij inbouwsystemen!) als de vaak onderschatte factor “koude” worden
behandeld. W.b.t. het laatste: mogelijke bevriezing in onder water staande
goten met kabels, bros worden van kabels, met kans op kapotschuren bij
niet
vastgelegde bekabeling, etc. Men dient losse kabelstukken, bijv. in een
bocht tussen twee gefixeerde mantelbuizen op twee muur/dakvlakken
met trekontlastingen vast te zetten om beweging door wind te voorkomen
(ik
heb zelf een licht
beschadigde AC-kabel ontdekt bij een los stuk rond een dakrand…).
Zeer belangrijk is
de positie en beveiliging van warteldoorvoeren, waar terecht veel aandacht
aan wordt besteed. Zo zijn in het Sunpower® project
170 systemen “gerenoveerd” waarbij er geen waterdichte verbinding
meer is tussen de junction box op het zonnepaneel en de buitenwereld.
Op den duur kunnen de metalen contacten in die dozen gaan corroderen,
niet alleen vanwege intredend spatwater, maar vooral ook bij hoge luchtvochtigheid.
Een onvergeeflijke fout, dus. De publicatie geeft duidelijke aanwijzingen
in paragraaf 8.2 (“Wijze
van aanleg”) hoe dit soort problemen voorkomen dienen te worden.
Een goede wartelkeuze is daarbij essentieel, want die zonnepanelen moeten
vaak 20 tot 30 jaar of langer mee, en dan mag er niets mis zijn met de
waterdichtheid van die aansluitdozen. Ook niet bij de aansluiting van
andere kabels middels lasdozen, of met buiten geplaatste omvormers.
Een principe van
kabeldoorvoer door platte daken is niet besproken, en dat is de “U-bocht” constructie.
Ik trof daarvan een voorbeeld aan in Roomburg, waarbij op een flat
een koperen gebogen buis was gebruikt
om spatwatervrij de DC-bekabeling van zonnepanelen op het dak naar binnen
door te voeren. Voor foto: zie elders
op de Polder PV website.
Ook belangrijk is
de codering van zowel de kabel(ader)s (paragraaf 8.3), als de systeemopbouw
op het dak. Omdat men niet vaak geneigd zal zijn
om (weer) het dak te betreden na installatie van het PV-systeem (zeker
niet op schuine daken), dient tijdens de installatie een nauwkeurig schema
gemaakt te worden van de herkomst van de bedrading, de serienummers van
de geïnstalleerde zonnepanelen, en hoe exact de aansluitingen gemaakt
zijn. Dit kan enorm veel tijd schelen bij een eventuele renovatie of
omvormer ombouw van het systeem, maar gebeurt in de praktijk zelden.
Het is goed om als toekomstig PV-eigenaar op dit soort zaken te letten,
en
dat te eisen van de installateur, of door in goede samenspraak met hem
tijdens de installatie dit goed te regelen en op papier te zetten, inclusief
een codering van de gebruikte bekabeling. Het kan u veel tijd en moeite
schelen als u later het systeem wilt/moet veranderen!
Bij installatie van
vooral grote (string) systemen is het belangrijk om panelen binnen
een string te “matchen”, omdat immers het
slechtst presterende paneel doorslaggevend zal zijn voor het totale stringresultaat.
Hiervoor zijn de flashdata van de zonnepanelen essentieel, en die dient
u dan ook op te eisen bij de aankoop, omdat in Nederland het verstrekken
van dit soort belangrijke systeemgegevens bepaald geen gebruik lijkt
te zijn.
Uit deze publicatie
wordt duidelijk dat wat betreft systeemverliezen door bekabeling
het systeem zodanig opgeleverd
dient te worden dat
deze niet boven de 1-2% voor de DC-zijde, en
niet boven de 3% voor de AC-zijde uitkomen. Er worden gedetailleerde
formules gegeven om zelf de kabelverliezen te kunnen berekenen. Een goede
installateur hoort dat voor de klant te doen en de systeemverliezen ook
in dit opzicht maximaal te beperken.
Paragraaf 8.5 geeft
een heldere uitleg van het begrip “IP-beschermingsklasse” in
tabelvorm.
Hoofdstuk
9 behandelt de verschillende uitvoeringsmogelijkheden en de inpassing van een PV-systeem in (bestaande) daken. De voor-
en nadelen
van de verschillende mogelijkheden worden op p. 55 in tabelvorm gepresenteerd,
en er worden nog enkele tips en richtlijnen gegeven.
Essentieel is dat
het plannen van elk PV-systeem (inclusief kleinere systemen) al geschiedt
voordat er een dak wordt ontworpen of een dakrenovatie
op papier wordt gezet. Het kan u heel erg veel energie en frustratie
schelen als van tevoren bekend is dat er überhaupt een PV-systeem
gepland wordt, zodat de architect en/of ontwerper daar van meet af aan
mee aan de slag kan gaan en dus een optimale situatie kan ontwerpen.
Naderhand “inpassen” van een PV-systeem in een bestaand dak
is vaak altijd veel lastiger, en zeker als het grote systemen betreft,
een bron van problemen bij de ontwerper en aannemer.
Om aan het Bouwbesluit
te voldoen schijnt er in Nederland een soort “voornorm” (NVN
7250) gehanteerd te worden met minimale eisen waaraan PV-systemen zouden
moeten voldoen. In paragraaf 9.1 wordt een handige tip genoemd: maak
uw PV-systeem even met een natte spons schoon aan het eind van het jaar,
zodat het met “frisse” panelen er in het nieuwe productieseizoen
weer tegenaan kan gaan. Let daarbij wel op dat u geen daken betreedt
als het vriest, om mogelijke schade aan de dakbedekking te voorkomen.
PV-dakpannen zien er fraai uit, maar vooral de hiervoor benodigde vele
aansluitpunten konden wel eens een bron van fouten zijn. Hoe minder verbindingen
hoe beter, en ik hoop dat daar bij dit op zich mooie concept goed naar
gekeken zal worden.
Voldaksystemen zijn
een typisch Hollandse uitvinding om kosten te drukken door een heel
PV-dak in 1 maal af-fabriek op de nieuwbouw aan te brengen,
hetgeen enorm in loonkosten scheelt en bijv. benodigde steigerbouw achteraf
voorkomt. Een prachtige uitvinding die bijvoorbeeld in het Amsterdamse
nieuwbouwproject Nieuw Sloten en in het HAL project (Stad van de Zon
in Heerhugowaard) is of wordt toegepast. Zeer goed in deze paragraaf
zijn de kritische opmerkingen over het kurkdroog afleveren, opslaan,
en aanbrengen van dit soort complete PV-daken, omdat er absoluut geen
vocht in de constructie mag komen om toekomstige problemen te voorkomen.
Een belangrijke keerzijde
van dit soort “inflexibele” (in
de fabriek gedimensioneerde) systemen is, dat er in dat soort huizen
dus zeer veel zonnestroom geproduceerd gaat worden, met als gevolg een
hoge invoeding in het net. En dan komt, heel pijnlijk, de dramatische
recente “Beleidsregel” van
de NMa om de hoek kijken waarbij uiteindelijk decentrale netinvoeders
die meer dan 3.000 kWh/jaar op het
net invoeden helemaal niets voor hun peperdure zonnestroom zullen gaan
ontvangen omdat ze een schijntje voor hun overschot van de leverancier
zouden "mogen" krijgen, maar wel over hun volledige netinvoeding een
ongeveer even hoog transporttarief aan de netbeheerder zouden moeten
afdragen.
Ook naar een MEP-subsidie zullen deze mensen waarschijnlijk kunnen fluiten
als het aan EZ ligt (afschaffing nieuwe
aanvragen per 18 augustus 2006).
Het is duidelijk dat over dit soort zaken een flinke rel getrapt zal
moeten worden, omdat hiermee het doodvonnis voor dit soort “grote” systemen
getekend is en de verdere ontwikkeling van grootschalige inzet van zonnestroom
in de gebouwde omgeving, in een recent verleden nog de trots van de Nederlandse
PV-sector, in de kiem gesmoord zal worden.
Handig is de tabel
in paragraaf 9.3 ter bepaling van de “optimale
afstand” van rijen zonnepanelen op platte daken. Men hoeft overigens
niet erg krampachtig te doen over die afstanden, want op het systeem
van Polder PV zou volgens die tabel een rijafstand van 2 meter van toepassing
zijn, terwijl de 2 rijen vanwege ruimtegebrek daadwerkelijk op “slechts” 1
meter afstand van elkaar staan. Het resulterende beschaduwingsverlies,
wat
uitsluitend
in de maanden november-februari op zonnige dagen voorkomt, is daadwerkelijk
gemeten en komt neer op slechts 1-2% van de totale jaaropbrengst.
Veel belangrijker is het voorkomen van beschaduwingsverlies in de zomerperiode,
en de in dit hoofdstuk getoonde foto van bliksemafleiders voor een batterij
zonnepanelen is dan ook een typisch voorbeeld van hoe het niet moet.
Bij de “kritische punten” bij montage van PV-systemen dient
goed gelet te worden op garantieverplichtingen van elk bedrijf wat op
het dak aan het werk is en, vooral, bij de bedrijven die dakgeïntegreerde
(of voldak) systemen leveren. Alle garantieverplichtingen dienen op papier
te staan!
M.b.v. zonvolgende
systemen, die in Nederland trouwens zelden gebruikt worden,
moet nog gezegd worden dat men een mechanische, onderhoudsgevoelige
component introduceert in een verder robuust PV-systeem wat normaal gesproken
geen of nauwelijks onderhoud nodig heeft en geen bewegende onderdelen
kent. Gezien de slechte ervaringen van de voormalige voorzitter van
de Zonnestroom
Producenten
Vereniging
met 2 van dit soort “tracker” stations in het windrijke Friesland,
en de o.h.a. sterk wisselende, soms zwaar belastende weerscondities (flinke
stormwinden), dient men met de planning van dit soort systemen uitermate
kritisch te zijn
en
byzonder
degelijke
constructies
eisen
om problemen
te voorkomen.
De energetische terugverdientijd van dat soort massieve constructies
(en alle benodigde beton voor de fundering), dient ook goed tegen het
licht gehouden te worden. De in grote PV-productiecentrales gebruikte
massieve SOLON “movers” worden (nog) niet afzonderlijk verkocht.
BIPV (building
integrated photovoltaics) toepassingen zijn bij de architecten steeds
meer gewild,
maar men dient zich daarbij wel te realiseren dat
veel van dat soort projecten vaak lagere rendementen opleveren door de
inpassing in vaak verticale fassades. Er kunnen prachtige dingen gemaakt
worden met doorzicht modules e.d., maar het gevolg van dat soort keuzes
zal zijn dat de productie op een lager pitje komt te staan. Ook dient
gewezen te worden op
de potentiële thermische
problemen
bij
de toepassing van ingebouwde vliesgevels (onderdeel van de gebouwschil).
Mij is een nieuwbouwproject bekend (koopwoningen) waarbij gigantische
problemen met verkeerd gespecificeerde inbouw doorzichtmodules zijn ontstaan.
Het is duidelijk dat hier nog de nodige aandacht aan geschonken dient
te worden om verdere drama’s te voorkomen.
Een practische tip
voor projectontwikkelaars om diefstal van bouwlokaties te voorkomen
sluit het hoofdstuk af. Uiteraard geldt dit ook voor reeds
geïnstalleerde systemen: houdt rekening met “verwijdering
door niet-geautoriseerde personen” op gevoelige lokaties, want
zonnepanelen zijn dure objecten. In Duitsland zijn al 2 websites waar
gestolen zonnepanelen (serienummers noteren!!!) aangemeld kunnen worden…
Het 10e
hoofdstuk,
veilig werken is ook al zo’n ondergeschoven
kindje in Nederland, want het werkt kostenverhogend en daar houdt een
gemiddelde aannemer niet van. Toch moet hier nog maar eens duidelijk
gesteld worden dat duurzame energie geen levens waard is, en dat men
veiligheid voorop dient te stellen, met name op schuine daken. Het hoofdstuk
reikt daarvoor een serie praktische tips aan hoe men te werk dient te
gaan, verdeeld in arbotechnische eisen en elektrotechnische aandachtspunten.
Ook daarbij aandacht voor de betekenis van de “CE-markering” en
de implicaties daarvan. Byzondere aandacht moet daarvoor uitgaan naar
de steeds groter wordende PV-modules die bijvoorbeeld bij het handmatig
vervoeren over een ladder naar het dak tot uitermate gevaarlijke situaties
kunnen leiden als er wind op het paneel komt. Wees voorzichtig en ga
niet op het dak aan het werk als er teveel wind voorspeld wordt.
Hoofdstuk
11 behandelt
kort de belangrijke systeemcontrole,
bestaande uit de bouwkundige, de elektrotechnische en, vooral ook, de
opbrengst (energetische) controle. Deze laatste blijft essentieel voor
PV-systemen omdat van de buitenkant niet te zien is of het systeem wel
functioneert zoals het zou moeten werken, en daarvoor is monitoring dus
een vereiste. De Zonnewijzer van
Beldezon wordt hierbij weer eens opgevoerd, deze is echter alleen gratis
te gebruiken voor reeds ingeschreven systemen.
Een alternatief was het PVSAT project wat
1 jaar lang heeft proefgedraaid in o.a. Nederland, maar sindsdien niet
meer is gecontinueerd. Blijft
over het zelf monitoren wat echter voor veel mensen te ingrijpend of
te ingewikkeld is, en daarvoor dienen vooral de omvormer fabrikanten
duidelijke protocollen te ontwerpen of verder uit te bouwen om de informatie
op begrijpelijke wijze aan de gebruikers te presenteren. Vooral foutdetectie
dient volautomatisch te gebeuren, zoals dat bijv. in de Soladin600 van
Mastervolt is ingebouwd, en in de meeste grotere omvormer systemen zoals
de Philips (nu: Steca) 2000 Watt serie.
De
ISSO publicatie rondt af met hoofdstuk
12 onderhoud
en foutopsporing waarin een alleen voor professioneel personeel
te hanteren tabel met
de meest voorkomende storingen en de methoden om die op te sporen wordt
gegeven. De in tabel 12.1 gegeven suggestie voor een halfjaarlijkse systeemcontrole
zal voor de meeste PV-eigenaren, hoe wenselijk dat ook mag zijn, een
illusie blijven omdat dat onbetaalbaar is. Daarbij moet trouwens ook
aangetekend worden dat bij vrijwel alle Nederlandse (particuliere) PV-systemen
er geen installatieschema’s of bekabelingsoverzichten zijn afgegeven
bij oplevering, hetgeen een goede systeemcontrole tot een nauwelijks
uitvoerbare klus zal maken.
Als bijlagen zijn
nog toegevoegd een zeer summiere Begrippen lijst,
geraadpleegde Bronnen,
een lijst met de officiële Normen en Richtlijnen,
en een kort overzicht van de belangrijkste Organisaties op het vlak van
zonne-energie.
Overige opmerkingen
In de ISSO publicatie
wordt consequent van zonnepanelen gesproken. Er treedt regelmatig verwarring
op bij het gebruik van deze term, omdat
mensen met deze term vaak zonnecollectoren voor de opwek van warm water
uit zonlicht bedoelen. Dit kan ondervangen worden door te spreken van
zonnestroompanelen
als we het hebben over PV-modules. Het woord zonnestroomsysteem wordt
overigens wel gehanteerd in de ISSO publicatie.
Voor meer informatie over het complex aan factoren wat invloed heeft
op de opbrengst van zonnestroomsystemen, raadplege men de speciale NOVEM
site die aan deze materie is gewijd:
http://www.pv-monitoring.novem.nl/intro.html
Tenslotte
Als laatste wil ik
nog een punt kwijt: Het is prachtig dat deze ISSO handleiding er is
gekomen en dat installateurs en projectontwikkelaars er mee aan
de slag kunnen en zullen gaan. Echter, dan dient er nog wel zeer veel
ten goede te veranderen aan de politieke besluitvorming en de ronduit
dramatische procedurele zaken die er de afgelopen tijd in Nederland op
het vlak van de netkoppeling "tot stand" zijn gekomen. Met name op het
vlak van de teruglevering, de administratieve verwerking ervan, laat
staan de beprijzing
van de
kostbare
op het net
ingevoede zonnestroom. Als hier niet fundamenteel in iets gaat veranderen
(vooral de ronduit krankzinnige, reeds hierboven aangehaalde "Beleidsregel"
van de NMa die de aanleg van grote PV-systemen tot een absolute giller
zal maken, maar ook zaken als de op instigatie van de netbeheerders in
2005 veranderde Meetcode), zal zelfs het meest perfect aangelegde PV-systeem
eerder een "pain-in-the-ass" dan
een
"duurzame-zegen-in-oliecrisistijd"
blijken
te worden. Ik hoop met u dat het ISSO en de installatiebranche ondanks
alles gouden tijden tegemoet zullen gaan...
Conclusie
Deze ISSO publicatie
is een must voor alle installateurs die op verantwoorde wijze met zonnestroom
aan de slag willen. Ook voor de PV-eigenaar die
meer wil weten over zijn/haar zonnestroom systeem of zelf een systeem
wil aanschaffen en eventueel wil aanleggen is dit een belangrijk, doch
prijzig (€ 75,--) naslagwerk.
ISSO publicatie
nr. 78, Handleiding Zonnestroom voor ontwerper en installateur (2005).
72 pp.,
geïll. Rotterdam. ISBN 90-5044-200-5.
Info:
http://www.isso.nl/producten/isso-winkel/publicatie-info/publicatie/161/
Met dank
aan Gerben van Dijk (ISSO) voor het mogelijk maken van deze recensie
en voor toestemming tot publicatie van de schaduweffecten figuren
(hoofdstuk 3).
Andere recensies
Boeken:
Nobel
Was Hij
Documentaires:
Das Kartell
|