| |
                             
Nationale
instralingsdata KNMI
Iets
bovengemiddelde instraling kalenderjaar 2017, maar lager dan 2015, 2016
Inhoud
van deze web pagina:
Introductie
Disclaimer
KNMI
(1)
Geen 100% lineaire correlatie tussen "zonuren" en "instraling
in het horizontale vlak" (ctd.)
(2)
Nieuw: gecorrigeerde puntenwolk voor 5 KNMI stations met langste meetreeksen
incl. trendlijnen
(3)
Trendlijnen puntenwolk instraling in het horizontale vlak bij 5 meetstations
1901 - 2017
(4)
Voortschrijdend gemiddelde zonne-uren 10 jaar
(5)
Voortschrijdend gemiddelde zonne-uren 25 jaar
(6)
Aantal zonuren 2017
(7)
Voortschrijdend gemiddelde fysieke instraling in het horizontale vlak
10 jaar
(8)
Voortschrijdend gemiddelde fysieke instraling in het horizontale vlak
25 jaar
(9)
Gemiddelde instraling in het horizontale vlak bij alle KNMI stations in
periode 2002-2017 en in geselecteerde jaren
(10)
Jaarsom instraling Nederland - kaartje KNMI
Bronnen
Eerdere
instralingsdata analyses: 2014,
2015,
2016
Zie ook: 2018, 2019
Introductie
Het jaar 2017 is
alweer even voorbij, dus het wordt weer tijd voor een update van de reeds
enkele jaren door Polder PV geanalyseerde instralings-data van het nationale
meteorologische instituut, KNMI. KNMI heeft de instralingsdata voor al
haar meetstations tot en met eind december 2017 gepubliceerd, en, naar
het lijkt geaccordeerd. Daar zit enige vertraging in, dus je moet oppassen
dat je niet de "verouderde" eerst gepubliceerde data van de
laatste dagen meeneemt. Dat bleek voor mijn vorige analyse voor een paar
dagen het geval, vandaar dat ik de nieuwste data voor december 2016 in
deze analyse heb meegenomen (op het totaal bezien maakt dat verder relatief
weinig uit, de aanpassingen zijn relatief klein).
In navolging van mijn
uitgebreide analyse van vergelijkbare data voor 2016,
2015
en 2014,
met daarbij veel achtergronden en toelichting daarop, publiceer ik in
deze grafische analyse de volledig bijgewerkte landelijke KNMI data tot
en met 2017. Gemiddeld genomen werd er door de 31 in dat jaar actieve
meetstations (Valkenburg ZH is, helaas, in mei 2016 gestopt), ruim 1,5%
mínder instraling in het horizontale vlak in J/cm² gemeten
dan in het relatief zonrijke voorgaande jaar. Daarmee was 2017 echter
geen "somber" jaar, al zal dat door velen subjectief mogelijk
wel zo zijn "ervaren". 2017 liet namelijk toch nog 0,4% méér
instraling zien dan het langjarige gemiddelde in de periode 2002-2017.
Als we alleen naar de "zonneschijnduur" zouden kijken,
is volgens het KNMI 2017 zelfs, wellicht een beetje misplaatst qua suggestie,
"zeer zonnig" geweest (jaaroverzicht).
Met Vlissingen (Zld) wederom als zonnigste station, en Deelen (Gld) als
"somberste". Maar zelfs Deelen zou 60 uur meer zonuren hebben
gehad dan "gemiddeld" (3,9% van 1.526 meer zonne-uren). Waarbij,
belangrijk om dat te benadrukken, als "gemiddeld" de klassieke
KNMI referentie periode van 1981-2010 wordt gehanteerd.
Het record van het
extreem zonrijke jaar 2003 bleef daarbij uiteraard wederom slechts een
"wensdroom", dat jaar was zo extreem zonnig, dat we nog maar
moeten afwachten of dit tijdens ons leven nog wordt verbeterd. De zonnestroom
productie grafieken van Polder PV gaven al duidelijk te zien, dat 2017
beslist niet als "opvallend" jaar kon worden gezien (in ons
geval zelfs wat tegenvallend
qua PV productie). En de instralings-data van het KNMI bevestigen
dat beeld. Het was wat de instraling in het horizontale vlak betreft "licht
bovengemiddeld".
Het beeld bij de afzonderlijke
weerstations was wederom behoorlijk "gemengd" in 2017. De fysieke
instraling bij 25 (van de 31 actieve) stations was láger dan in
2016. Waarbij Voorschoten, slechts 3 jaar "vol in bedrijf",
en derhalve natuurlijk nog niet echt representatief, zelfs de hoogste
jaarinstraling heeft gehaald. Uiteraard hebben mindere jaren bij de veel
langer in bedrijf zijnde overige KNMI stations die jaargemiddeldes onderdrukt.
Voorschoten zal langer in bedrijf moeten zijn om iets over haar feitelijke
status t.o.v. de overige stations te kunnen zeggen. De verwachting is
echter dat ze continu hoog zal (blijven) scoren, want het nieuwe meetstation
bevindt zich niet ver van zowel het gesloten station Valkenburg ZH, als
van het onderkomen van Polder PV, in de instralings-rijke kuststrook van
Zuid Holland.
De overige 6 van de
in 2017 in totaal 31 stations met zonneschijnduur - en instralings-data
hadden soms fors hógere instraling in het kalenderjaar, dan in
2016. Hierbij vielen vooral Maastricht (3,4% hogere instraling dan in
2016) en het in noord Limburg gelegen Ell (gem. Leudal, ZO van Weert,
3,3% meer) het meest op. Deze 6 stations konden echter niet de lagere
instralings-data van genoemde 25 stations compenseren, waardoor het totale,
gemiddelde resultaat voor heel Nederland beduidend lager uitkwam dan in
2016. Maar het was voor 2017 nog steeds iets bovengemiddeld t.o.v. de
langjarige reeksen.
De langjarige trends
(10 resp. 25 jaar voortschrijdende gemiddeldes) blijven mede dankzij het
iets bovengemiddelde totaal resultaat, nog steeds positief: de metingen
bij de 5 al zeer lang instralings-data rapporterende KNMI stations geven
gemiddeld genomen nog steeds meer zonlicht te zien. Dit betekent dat zonnestroom
genererende fotovoltaïsche installaties per jaar meer elektriciteit
kunnen genereren, als de degradatie van de zonnecellen beperkt blijft.
En dat opwek prognoses ook in 2018 weer wat omhoog bijgesteld dienen te
worden voor een realistische productie verwachting. Mij is uit
beschikbare data van honderden zonnestroom genererende projecten al jarenlang
duidelijk: er wordt door de bank genomen véél te conservatief
ingeschat bij te verwachten elektriciteit productie uit PV installaties
in ons land.
Disclaimer
KNMI
Sedert enige tijd
staat er in de instralings- data tabel van het KNMI een disclaimer, die
bij het lezen van dit artikel in het achterhoofd gehouden dient te worden.
Analyses van data over langere tijd zijn nooit eenvoudig, omdat er tussentijds
altijd zaken, meetmethodieken, e.d., kunnen wijzigen. En er dus mogelijk
"onvergelijkbare" data kunnen zijn ontstaan in de time-line
die ook in de huidige analyse wordt getoond. De disclaimer van KNMI luidt:
"Door stationsverplaatsingen en veranderingen in waarneemmethodieken
zijn deze tijdreeksen van dagwaarden mogelijk inhomogeen! Dat betekent
dat deze reeks van gemeten waarden niet geschikt is voor trendanalyse".
KNMI voegt daar aan toe, dat er voor de dagtemperatuur metingen wel een
"gehomogeniseerde tijdreeks" is gemaakt, uitsluitend voor centraal
gelegen meetstation De Bilt in Utrecht (zie web
pagina). Maar er wordt niets gezegd over een "gehomogeniseerde
reeks m.b.t. instralings-metingen". Derhalve kunnen hier inconsistenties
in sluipen die vooralsnog niet zijn te duiden door Polder PV. Ik moet
het echter doen met de data die er zijn, en heb daar - met deze disclaimer
als waarschuwing - mijn gevolgtrekkingen uit gemaakt. Uiteraard geldt
hetzelfde voor alle andere uitingen op deze webpagina, n.a.v. de data
van het KNMI. Dat zijn uitsluitend mijn gevolgtrekkingen, niet die van
het metereologische instituut.
In dit opzicht is
het ook weer zo, dat KNMI zelf op genoemde web pagina toegeeft, "De
gehomogeniseerde De Bilt-reeks [PPV: dagelijkse temperatuur metingen]
zal niet dagelijks operationeel door het KNMI worden gebruikt".
Zie die pagina voor de redenen die het instituut daar voor opgeeft.
(1)
Geen 100% lineaire correlatie tussen "zonuren" en "instraling
in het horizontale vlak" (ctd.)
KNMI geeft in principe
drie reeksen cijfers voor de dagelijkse instraling op haar meetstations.
De in dit artikel gebruikte series zijn de instraling in het horizontale
vlak (in J/cm², "Joule per vierkante centimeter"), resp.
de zonneschijnduur ("zonne-uren", in eenheden van 0,1 uur),
welke door het KNMI tegenwoordig wordt berekend uit de instraling. Wat
dat laatste betreft, kan zelfs een "waarde" van -1 voorkomen,
indien die periode korter is dan 0,05 uur. In de meeste gevallen heb ik
in de weergegeven grafieken gecorrigeerd voor de "kunstmatige"
waarde die KNMI in zo'n geval "toekent". Daarbij ben ik uitgegaan
van "0,025 uur" voor de gevallen waarbij "-1" werd
opgevoerd. Een derde, hier niet verder uitgediepte, door het KNMI opgegeven
meetwaarde, is het percentage van de langst mogelijke zonneschijnduur
op de betreffende dag.
Gevoelsmatig zou je
veronderstellen dat er een "directe relatie" is tussen aantal
zonne-uren en fysieke instraling. Er is voor een belangrijk deel beslist
zo'n relatie, maar hij is zeker niet "100 procent lineair".
Dat heeft natuurlijk te maken met de sterk wisselende intensiteit van
de instraling, waardoor het ene "zonneuur" het andere niet is
- noch "kan zijn". Dit maak ik hier wederom duidelijk aan de
hand van een grafiek met alle gemeten combinaties van
waarden, waarvoor dus volledige data aanwezig zijn, tot en met kalenderjaar
2017. Dus lijkend op het exemplaar
voor 2016, maar met wat extra datapunten voor 2017. Elk van de in
totaal 34 meetstations (waarvan 3 inmiddels opgeheven) heeft daarbij een
eigen kleur gekregen. We krijgen dan de volgende, ververste grafiek:

In deze
grafiek zien we dat er wel degelijk een "grove" lineaire relatie
is tussen fysiek gemeten instraling (in J/cm²) en het aantal zonne-uren.
Er loopt een denkbeeldige "rechte lijn" van linksonder naar
rechtsboven door de grote puntenwolk. Maar er zijn ook een hoop meetwaarden
die zich op een behoorlijke afstand van die puntenwolk bevinden, grotendeels
ter linkerzijde. Veel van die meetpunten behoren bij meetstations De Kooy,
Maastricht, Eelde, en Vlissingen. Het is niet duidelijk waarom die stations
zoveel hoge meetwaarden voor instraling zouden hebben t.o.v. de rest.
Slechts 2 van die meetstations liggen namelijk aan de kust, Maastricht
ligt diep landinwaarts in het zuid-oosten, Eelde ligt in noord-oost Nederland,
ook behoorlijk ver van de (Wadden)kust verwijderd. Niet bekend is of het
hier een mogelijke afwijking in gevoeligheid van de gebruikte apparatuur
zou kunnen betreffen. De forse spreiding tussen de meetpunten laten in
ieder geval zien dat je "aantal zonne-uren" en "fysieke
instraling" data van het KNMI niet zomaar 1 op 1 met elkaar
zou mogen vergelijken. KNMI heeft in haar communicatie uitingen (maand-,
jaarrapportages etc.) het meestal over "aantal zonne-uren".
Daar kun je echter weinig mee, als je de impact op zonnestroom productie
wilt kunnen duiden. Derhalve neem ik zelf als referentie voor metingen
van de zonnestroom productie van mijn PV installatie altijd de fysieke
instraling. Jarenlang gemeten op het dichtbij gelegen meetstation Valkenburg
(ZH). En sinds hun laatste meting op 2 mei 2016 (het vliegveld wordt een
woonwijk) station Voorschoten, wat er niet heel erg ver vandaan ligt.
Helaas een "databreuk" in een lange sequentie, maar het is niet
anders.
In de
grafieken vanaf paragraaf (3) beschouw ik de metingen voor "zonne-uren"
en die voor de fysieke instraling dan ook, zoals gebruikelijk, apart van
elkaar.
(2)
Nieuw: gecorrigeerde puntenwolk voor 5 KNMI stations met langste meetreeksen
incl. trendlijnen
In de
grafiek hier onder heb ik alleen voor de 5 KNMI weerstations met de langste
meetreeksen een aparte "puntenwolk grafiek" zoals hierboven
voor alle units getoond. Ook hierin, en in de volgende grafieken, zijn
de "-1" waarden geconverteerd naar een hanteerbare "0,025
uur". Overigens komen genoemde "-1" waarden niet extreem
vaak voor. Wel nog regelmatig toen er middels de Campbell-Stokes methode
lichtmetingen werden gedaan (tm. 1991). Bij overgang op de pyranometer
metingen (1992) alweer een stuk minder, tot de voorlaatste "hit"
op 27 januari 1994 (Vlissingen, Zld). Sterker nog, de allerlaatste "hit"
die ik in de instralings-data van de functionerende weerstations van KNMI
tegenkwam, was alweer van 18 december 2010 (de Kooy, NH), 16 jaar na de
voorlaatste "hit", en alweer ruim 7 jaar geleden. Sedertdien
vertonen de reeksen voor alle weerstations geen "-1" waarden
meer tot op de dag van vandaag.

In deze
tweede grafiek heb ik ook voor alle vijf de weerstations lineaire trendlijnen
laten berekenen door Excel. Alleen hieraan al is te zien, dat er forse
verschillen kunnen optreden in de correlaties tussen "zonneschijnduur",
en "instraling in het horizontale vlak". Vlissingen,
met de hoogst gelegen trendlijn van de vijf stations, ligt in de zeer
zonnige provincie Zeeland, waar door de grote zeearmen en de overheersende
ZW wind, veel minder wolkenvorming is dan meer landinwaarts in ons land.
En waarvan bekend is dat er hoge instraling is, en dat er hoge (specifieke)
opbrengsten behaald kunnen worden bij zonnestroom genererende projecten.
De Kooy, in gemeente Den
Helder, ook zo'n "solar hot-spot" in ons land, ligt ongeveer
op hetzelfde niveau, maar de trendlijn door de puntenwolk wijkt behoorlijk
af van de richting van die voor Vlissingen. De relatie tussen de twee
meetwaarden (zonneschijnduur resp. instraling) is dus beslist niet "eenduidig",
en kan verschillen per meetstation, in "enigszins vergelijkbare klimatologische
omstandigheden".
Dat blijkt
ook uit de trendlijn door de waarden voor het ver van de kust afgelegen
station Maastricht (Limburg),
wat globaal genomen ongeveer een zelfde hellingshoek heeft als die voor
Vlissingen. Maar die een stuk lager in het diagram ligt. De trendlijn
voor vliegveld Eelde (noorden
van provincie Drenthe, zo'n 34 kilometer verwijderd van de Groninger Waddenkust)
ligt nog een stuk lager dan die voor Maastricht, met een afwijkende hellingshoek
die doet denken aan die voor De Kooy. En met nauwelijks zeer hoge waarden
voor beide meet grootheden (slechts 1 datapunt rechtsboven in de puntenwolk).
Tot slot is daar het meest "centraal" gelegen De
Bilt, wat een sterk afwijkende hellingshoek kent t.o.v.
de 4 andere meetstations. De hoek is veel steiler, de puntenwolk begint
veel lager (veel lage instralings-waarden bij relatief laag aantal "zonne-uren").
En eindigt "relatief hoog in het centrum van de complete cluster".
Ook hier
uit blijkt weer, dat je dus niet de fout moet maken, om "zonneschijnduur",
cq. "zon-uren", of "uren zonneschijn" gelijk te stellen
aan "fysieke instraling" ter plekke. De relatie is complexer,
en afhankelijk van de lokatie die je in de vergelijking betrekt.
(3)
Trendlijnen puntenwolk aantal zonne-uren bij 5 meetstations 1901 - 2017
Als er
trendlijnen worden opgenomen in grafieken met de evolutie van uitsluitend
de fysieke instraling (J/cm²), óf het aantal zonneschijn uren,
zien we ook daar fors afwijkende patronen optreden tussen de stations
onderling. In onderstaande grafiek voor het aantal zonneschijn uren, met
data over een zeer lange periode, is dat duidelijk zichtbaar.

Ook weer
gecorrigeerde waarden voor de "-1 hits" bevattend, toont deze
lange meetreeks (sedert 1901) de puntenwolken voor het aantal zonneschijn
uren voor de vijf langst actieve meetstations van het KNMI. De trendlijnen
zijn voor elk station verschillend. Die voor De
Kooy (Noord Holland) eindigt het hoogst met deze parameter.
Maar ligt in 2017 onder die van Vlissingen
als we naar de fysieke instraling kijken (niet getoond). De trendlijnen
voor Eelde en Maastricht
liggen een stuk lager. Waarbij vooral de lijn voor Maastricht opvallend
is. Het gevolg van zeer lage waarden in het begin van de 19e eeuw, en
aantallen zon-uren, die in het laatste decennium in de buurt zijn gekomen
van die voor de stations Eelde en De Bilt. De trendlijn voor Eelde heeft
een veel vlakker verloop dan de rest van de stations, maar De
Bilt wijkt wat dat betreft nog het sterkst af, met een
nóg vlakkere hellingshoek.
(4)
Voortschrijdend gemiddelde zonne-uren 10 jaar

Van de
meeste KNMI stations zijn pas metingen van het aantal "zonne-uren"
bekend vanaf eind tachtiger jaren of zelfs pas vanaf de eeuw-wisseling
(20e/21e eeuw). Slechts 5 weerstations hebben zeer lange tijdreeksen,
vanaf 1901 (De Bilt) cq.
vanaf 1906-1908 (De Kooy
- Den Helder, Kop van Noord-Holland; Eelde
- Groningen Airport, in Noord-Drenthe; Vlissingen
in Zeeland; Maastricht in
Limburg). Die metingen zijn in deze zeer lange tijdreeks weergegeven als
data punten. Ook hierin zijn deze, waar nodig, geconverteerd naar een
(kunstmatig) lage waarde van elk 0,025 uur ter vervanging van de optredende
"-1" waardes in de primaire dataset. Voorts zijn in bijpassende
gekleurde dikke lijnen de voortschrijdende gemiddeldes (MA - moving
average) weergegeven van het weergegeven jaar en de 9 daar aan voorafgaande
(lijn is dus gemiddelde van afgelopen 10 jaar, elk jaar opnieuw berekend).
KNMI heeft in 1992 de meet methodiek gewijzigd (van Campbell-Stokes meting
naar - nauwkeuriger - metingen m.b.v. pyranometers). Dit is weergegeven
met de vertikale stippellijn. In De Bilt zijn de twee meet-technieken
langere tijd parallel gecontinueerd. Uit de analyse van die gegevens volgde
de conclusie van het KNMI dat er nauwelijks verschillen ontstonden in
de vaststelling van het jaarlijkse aantal zonuren. Echter, er kunnen beslist
nog anomalieën zitten in dergelijke lange reeksen, bijvoorbeeld door
de "verhuizing" van meetinstrumenten naar een andere, beter
geschikte plek, e.d. (zie ook opmerkingen KNMI in dit
verwijs document). Derhalve blijft het oppassen geblazen om "harde"
conclusies te verbinden aan bepaalde trends. Dit laat onverlet, dat de
laatste jaren onherroepelijk meer lichtinval - en duur wordt gemeten dan
in voorgaande jaren. En dat is een trend die ook al enkele jaren met de
zeer uitgebreide metingen in zonnestroom pionier Duitsland wordt vastgesteld
(Photon rapporteert er jaarlijks over). Het verloop van de curves aan
de rechterzijde van deze grafiek spreken wat dat betreft boekdelen.
Ondanks
genoemde methode wijziging, van "Campbell-Stokes naar pyranometer"
metingen, die tot niet significante verschillen in meetresultaten lijkt
te hebben geleid, was al vóór 1992 duidelijk, dat er gemiddeld
genomen bij deze vijf stations steeds meer zonuren werden gemeten (vanaf
de tachtiger jaren). En dat deze trend zich zeer manifest verder heeft
versterkt. Met de altijd voorkomende jaarlijkse fluctuaties, is de gemiddelde
trend zeer duidelijk naar meer zonuren per jaar. En, derhalve, ook meer
te verwachten opbrengst bij van zonlicht afhankelijke productie systemen
als zonnepanelen. Door microklimaat verschillen tussen lokaties onderling,
kan de vorm van de curves die het voortschrijdend gemiddelde weergeven
variëren, zoals ook duidelijk wordt uit de grafiek. Opvallend was
de "inhaalrace" van Maastricht bij dit vijftal, wat voor de
twee wereldoorlogen laag begon. Waarvan de voortschrijdend gemiddelde
curve sedert de vijftiger jaren van de vorige eeuw ongeveer gelijk op
ging lopen met die voor Eelde, en gezamenlijk met die van zuster station
De Bilt ongeveer gesynchroniseerd verder evolueerde sinds de eeuwwisseling.
Bij de
laatste complete jaar metingen voor 2017, zijn de 10 jaar lange voortschrijdende
gemiddeldes min of meer gestabiliseerd rond het - hoge - niveau van dat
in 2016, voor 4 van de vijf de hier afgebeelde meetstations. Alleen de
curve voor Vlissingen steeg nog een stukje verder, maar bereikte net geen
record waarde voor dat station.
De
twee "kust stations", Vlissingen en De Kooy, doen de laatste
twee decennia elk jaar weer een gooi naar "de beste positie van de
twee". Wat de laatste zes jaar (incl. 2017), vier maal in het voordeel
van het Noord-Hollandse De Kooy (gemeente Den Helder) is beslecht. Zie
daarvoor de separate data punten. Daardoor is het 10-jarig voortschrijdend
gemiddelde voor dit weerstation sedert 2013 weer iets boven dat van Vlissingen
getild. Echter, de curve is in 2017 gestabiliseerd, terwijl die voor Vlissingen
nog is toegenomen. De vraag is dus, of deze verhouding zo blijft. In de
tweede helft van de vijftiger jaren van de vorige eeuw lag de curve voor
Vlissingen korte tijd beduidend hoger dan die voor De Kooy. Maar over
de hele linie genomen, lijkt De Kooy toch als "langjarig winnaar"
van de twee uit de bus te komen. In ieder geval blijft de afstand van
de instralings-curves van deze twee kust-stations t.o.v. de exemplaren
van de drie voornoemde, in het binnenland / oosten van het land gelegen
locaties aanzienlijk. En is zelfs gemiddeld genomen sinds de negentiger
jaren van de vorige eeuw toegenomen.
In de
grafiek ontbreken een paar meetwaarden. In de oorlogsjaren 1944-45 zijn
er forse data lacunes voor de aan de kust (Atlantikwall
gebied!) gelegen stations Vlissingen en De Kooy, en in 1945 ook voor De
Bilt. In 1994 was er ook een groot "data gat" voor station Vlissingen.
Om zuivere, representatieve resultaten te krijgen, zijn deze jaren met
deels missende data niet in de grafieken opgenomen. En ze zijn dus ook
niet "meegenomen" voor het bepalen van de voortschrijdende lang-jarige
gemiddeldes.
(5)
Voortschrijdend gemiddelde zonne-uren 25 jaar

In deze
tweede voortschrijdend gemiddelde grafiek een zelfde weergave als in het
voorgaande exemplaar, maar nu is de voortschrijdende trendlijn voor alle
vijf KNMI stations berekend over een veel langere periode van 25 jaar.
Waardoor tussentijdse verschillen tussen jaren onderling meer worden uitgemiddeld,
en de langjarige trend nog beter kan worden weergegeven. Na een licht
maximum in 4 van de 5 voortschrijdend gemiddelde curves rond eind veertiger
jaren van de vorige eeuw (excl. Vlissingen,
wat juist een maximum medio de zestiger jaren vertoont), lijkt de instraling
stapsgewijs wat minder te zijn geworden. Wat mogelijk (doch beslist niet
als zodanig eenduidig te bepalen) door toename van luchtvervuiling kan
zijn veroorzaakt a.g.v. de enorme economische groei sinds het einde van
WOII. Echter, sinds eind tachtiger jaren is hierin een zeer duidelijke
trendbreuk te zien. We hebben sindsdien, op de gebruikelijke "incidenten"
na (dipje begin 21e eeuw), te maken met een zeer duidelijke toename van
het aantal zonuren per jaar. Ook 2017 lijkt deze trend gemiddeld genomen
verder te hebben versterkt.
De drie
"binnenland" stations Maastricht,
De Bilt en Eelde,
lijken wat aantal zonuren betreft naar elkaar toe te convergeren (tussen
1.660 en 1.700 zonuren). Hetzelfde, maar dan op een veel hoger niveau
(inmiddels zo'n 1.880 zonuren), geschiedde met de curves voor de meetstations
De Kooy en Vlissingen,
beiden aan de zonrijke kust (maar wel bijna 185 kilometer in rechte lijn
van elkaar verwijderd). Goed is te zien dat zowel in het verleden, als
in recente jaren, de curve voor Vlissingen tot twee keer toe zeer dicht
tegen die van De Kooy is gekropen, bij deze langjarige trend. En dat beide
stations inmiddels zo'n beetje gelijk opgaan.
Maastricht
heeft bij het lang-jarig voortschrijdend gemiddelde een opvallende inhaalrace
doorgemaakt sinds de twintiger jaren van de vorige eeuw. Een mogelijke
verklaring zou kunnen zijn, dat de zwaar vervuilende kolenindustrie
in het aanpalende ("bovenwindse") België in elkaar is gestort,
waardoor eventuele luchtvervuiling (met onze overheersende zuid-westen
winden) fors kan zijn afgenomen. Dit is echter speculatie, en zou door
een geïnteresseerde nader onderzocht kunnen worden. In ieder geval
werd de laatste steenkolen mijn in Limburg zelf eind 1974 definitief
gesloten.
(6)
Aantal zonuren 2017
Volgens het officiële KNMI
jaaroverzicht van 2017, zouden er in dat jaar gemiddeld 1.763 "zonuren"
zijn geweest. Waardoor 2017 volgens het KNMI het predikaat wederom "zeer
zonnig jaar" heeft gekregen. Al was het aantal zonuren weer minder
dan in 2016 (1.881
zonuren). Wat weer minder was dan 2015, wat 1.894
zonuren heeft gehad. Als ik het jaarlijkse gemiddelde aantal zonuren
per KNMI station (31 stuks volledige meetwaarden in 2017) uit-middel,
direct vanuit de brondata, kom ik iets lager uit, 1.755 zonuren (-0,4%
t.o.v. de KNMI opgave). Dit verschil ligt waarschijnlijk aan het "nog
niet converteren" van de vreemde "-1" records voor zeer
sombere dagen. Verder zitten er ook nog "lege" velden in de
data records van het KNMI (zie introductie in artikel
begin 2015). Ik heb voor zuivere reeksen alle records geëlimineerd
waar dergelijke data "gaten" in zaten (anders krijg je vreemde,
soms veel te lage jaar totalen). Wellicht kan die methodiek in combinatie
met het gesignaleerde "conversie probleempje" van uitzonderlijk
sombere dag-waarden, het - relatief kleine - verschil verklaren.
Ik heb
wel voor de 5 meetstations met de langste meet geschiedenis zo'n conversieslag
gedaan vanuit de brondata, en het gemiddelde aantal zonuren voor alleen
die 5 stations komt op 1.764 zonuren, bijna identiek aan de door KNMI
opgegeven waarde.
KNMI
claimt dat normaliter 1.639 "zonuren" de standaard is. Waarbij
die standaard, belangrijk om dat in de oren te knopen, de officiële
referentieperiode 1981-2010* omvat.
In mijn berekeningen met de originele KNMI data kom ik voor die periode
echter uit op 1.625 zonuren, als ik uitsluitend de stations meeneem waarvoor
complete datareeksen in die lange periode aanwezig zijn (8 stuks). Als
ik óók Vlissingen erbij neem, maar het jaar 1994 daarvoor
uitsluit voor het langjarige gemiddelde (geen meetdata van 1
feb. tm. 12 juli), kom ik inderdaad op bovengenoemd "KNMI gemiddelde"
van 1.639 zonuren in genoemde officiële referentie periode, voor
9 meetstations. Hiermee lijkt het eerder gesignaleerde verschil van 1%
van mijn metingen t.o.v. het resultaat gerapporteerd door KNMI (2016
analyse) verklaard.

^^^
Bron: KNMI
Specifiek: Jaaroverzicht
van het weer in Nederland, 2017.
Nota bene: het KNMI is niet betrokken bij dit afgeleide werk en onderschrijft
de strekking daarvan niet noodzakelijkerwijs
Hierboven
zijn de gemiddelde
maandsommen "zonuren" getoond van alle weerstations uit het
(definitieve) KNMI jaar rapport over 2017 (gele kolommen, ook wel "maandsommen
zonneschijnduur"), de waarden voor de gemiddeldes in de officiële
referentie periode (1981-2010, zwarte kolommen). En in rood de gemeten
range tussen de minimum en maximum waarden, zoals gemeten op individuele
stations (de "echte extremen", dus). Het KNMI stelt zelf als
globaal beeld voor 2017 vast: "Veel maanden waren zonniger dan
normaal, vooral januari en maart sprongen eruit. December was de enige
echt sombere maand". We zien aan de grafiek echter ook, dat
februari een beduidend ondergemiddeld aantal zonuren had. En ook juli
en oktober bleven achter bij het gemiddelde uit de referentie periode.
Daar tegenover staat, dat met name maart een veel hoger aantal zonuren
telde dan normaal, en ook januari op een beduidend hoger niveau lag. In
de overige maanden zijn de verschillen minder groot, tot identiek aan
het gemiddelde in de officiële referentie periode (augustus). De
meeste relatieve verschillen zijn ook terug te zien in de zonnestroom
productie grafiek per maand bij het kern-systeem van Polder PV, al
valt bij onze installatie ook een zwaar tegenvallende, ondermaatse september
op in 2017. Dat zien we niet terug in bovenstaande gemiddelde grafiek
over het hele land bezien, dus wellicht heeft er bij ons wat gehaperd
in die maand.
Uit het
beknopte
KNMI jaarverslag over 2017 blijkt, dat uiteraard wederom het kustgebied
de meeste zonuren genoot. Ditmaal was Vlissingen recordhouder, met 1.922
zonuren, 190 uur meer dan normaal (bijna 11%). Dat was ook al zo in 2015
(2.007 zonuren), in 2016 was het echter "concurrent" De Kooy
(2.046 zonuren). Terwijl in 2015 het noordoosten van het land volgens
het KNMI het minst zonnig was (Eelde 1.778 zonuren), is het in 2016 Zuid
Limburg geweest, met 1.718 zonuren in Maastricht. In 2017 was het echter
het grotendeels in gemeente Ede liggende, Gelderse Deelen, wat slechts
1.586 zonuren op de teller zag verschijnen. Nog steeds is dat echter ruim
60 zonuren meer dan "normaal", bijna 4% meer.
Bij deze
vergelijkingen moeten we wel beseffen dat, zoals we eerder hebben gezien,
deze verdeling met zonuren niet identiek is te stellen aan "de hoeveelheid
instraling" in genoemde jaren. Bij de extremen in 2017 bleken de
waarden voor zowel het aantal zonuren, als voor de fysieke instraling
per jaar bij dezelfde stations te vallen. Maar in 2016 hadden andere stations
hogere cq. lagere meetwaarden bij de instraling, dan de stations met het
meeste cq. minste aantal zonuren.
*
"Normaal" betreft de officiële referentie periode 1981
- 2010
(7)
Voortschrijdend gemiddelde fysieke instraling in het horizontale vlak
10 jaar
Voor
zonnestroom producenten is de arbitraire maat "aantal zonuren"
geen goede referentie als het om potentieel aan zonnestroom productie
gaat. Een PV systeem reageert namelijk direct, instantaan op licht, en
dan is de hoeveelheid fysieke instraling in kilowattuur per oppervlakte
eenheid de doorslaggevende factor. Die hoeveelheid kan letterlijk van
seconde tot seconde wijzigen, en dan heb je niet veel aan een slecht kwantificeerbare
referentie als zonne-uren. De fysieke instralings-data houdt KNMI ook
bij, al is het helaas minder lang dan die voor het aantal zonne-uren.
De langste meetreeksen zijn wederom aanwezig voor bovengenoemde vijf KNMI
stations, die data sinds 1958 (De Bilt) cq. sinds de zestiger jaren (4
andere locaties) registreren. Van die reeksen heb ik wederom twee grafieken
gemaakt, de eerste geeft het 10-jarige voortschrijdende gemiddelde voor
de instraling in het horizontale vlak**
op 5 stations weer, in de afgeleide eenheid kilowatturen per vierkante
meter (origineel worden de data in J/cm² weergegeven, de "J"
komt van "Joule").
**
Instraling in het horizontale vlak (soms ook wel "globale instraling"
genoemd, is uiteraard nog niet de instraling wat een willekeurig PV systeem
daadwerkelijk ontvangt. Immers, de zonnepanelen staan bijna altijd onder
een bepaalde hellingshoek. Aangezien die hoek geen vast gegeven is, zal
er per systeem een conversie slag gemaakt moeten worden. Dat
gaat hier te ver om nader op in te gaan. Wat wel in deze context kan worden
gesteld: gemiddeld genomen is de hellingshoek van met name plat dak systemen
flink lager geworden dan te doen gebruikelijk in eerdere jaren. Dit heeft
te maken met toepassing van steeds meer "oost-west" installaties,
inspanningen om zo min mogelijk windgevoelige installaties op te leveren
op platte daken, én een "drive" om zoveel mogelijk capaciteit
op een dak te krijgen vanwege SDE subsidie beschikkingen. Dit is vooralsnog
geen issue bij particulieren, die voor het overgrote merendeel van de
afgezette volumes afhankelijk zijn van de hellingshoek van hun - dominant
aanwezige - schuine daken (opstelling PV modules parallel aan de dakhelling).

Niet
verrassend: evenals het aantal zonuren, is ook de instraling in het horizontale
vlak gemiddeld genomen (met de onvermijdelijke kleine bobbels en kuiltjes
in de curves) flink toegenomen sinds eind tachtiger jaren. Die trend werd
ook al ingezet vóórdat van meetsysteem werd gewisseld (de
pyranometer metingen vervingen de Campbell-Stokes methodiek). De toename
van de instraling mag gerust "opvallend" genoemd worden. Echter,
sinds ik mijn eerste
uitgebreide artikel over die forse toename schreef, bleef het op dat
vlak angstaanjagend stil in zonnestroom liefhebbend Nederland. Ik ben
benieuwd of die merkwaardige mediastilte blijft voortduren, of dat Polder
PV een roepende in de woestijn blijft, op dat vlak.
In
het extreem sombere jaar 1998 ontvingen de 2 meetstations met de laagste
waarden in deze specifieke reeks, De Bilt
en Eelde, slechts 862-872
kWh/m² aan zoninstraling. Dit waren excessief lage waarden, die niet
meer zijn benaderd. Bij het voortschrijdend gemiddelde over de laatste
tien jaar lag het "dieptepunt" rond 1988 (plm. 939 kWh/m²).
Sedertdien zijn de curves, tijdelijk op en neer gaand, met name vanaf
2002 voor beide stations flink gestegen. Naar waarden tussen de 1.020
(Eelde) en 1.030 kWh/m² (De Bilt) in 2017.
De kust
stations Vlissingen en De
Kooy zaten van meet af aan, zelfs met hun minimale instralings-data,
al fors hoger, met waarden tussen 1.025 (De Kooy) en 1.040 (Vlissingen)
kWh/m² bij de voortschrijdende 10-jaar gemiddeldes, medio jaren tachtig
van de vorige eeuw. Maastricht
zat tussen deze twee groepen in, met als minimum bij de voortschrijdende
gemiddeldes ongeveer 965 kWh/m² (1981). Vanaf dat "dieptepunt",
zat er beduidend progressie in deze curve voor de Limburgse hoofdstad.
En liet deze Eelde en De Bilt zelfs lange tijd achter zich, om de laatste
jaren weer wat in te boeten (het verschil wordt weer kleiner).
Gemiddeld
genomen neemt de instraling voor alle stations toe, maar die voor de kuststations
lijkt harder te groeien. Vlissingen en De Kooy eindigden in 2017 met het
voortschrijdend gemiddelde tussen 1.115 en 1.125 kWh/m², in het voordeel
van eerstgenoemde. Daarmee heeft Vlissingen haar eerdere "top"
in de voortschrijdende curve in 2012 (bijna 1.120 kWh/m²) alweer
licht verbeterd. Beide stations hebben de laatste jaren gemiddelde instralings-niveaus
die beduidend hoger liggen dan de voortschrijdende gemiddeldes in de tachtiger
jaren van de vorige eeuw lieten zien. Opvallend is dat, waar De Kooy tm.
begin negentiger jaren in de vorige eeuw nog de meeste instraling kreeg,
Vlissingen sedertdien langdurig die positie heeft overgenomen. Alleen
in 2016 raakten de curves elkaar weer even, om in 2017 weer te divergeren.
Let in
dit plaatje ook op de record hoeveelheid instraling in het jaar 2003 (losse
datapunten). De kust stations hadden een enorm hoge geaccumuleerde instraling
in dat jaar, Vlissingen zelfs 1.185 kWh/m². Maar zelfs het ver van
zee liggende station Maastricht liet zich in dat exceptioneel zonrijke
jaar beslist niet onbetuigd, met 1.176 kWh/m². Van de KNMI stations
die in dat byzondere jaar 2003 meetwaarden hadden, waren er maar liefst
26 van de 33 die meer dan 400.000 J/cm² cq. ruim 1.110 kWh/m²
aan gemeten jaarlijkse instraling lieten zien. Een niveau wat sindsdien
ongeevenaard is. De webmaster van Polder PV is uiteraard blij dat hij
dat zonrijke jaar volledig heeft meegemaakt, met - toen nog - tien
"ronkende" zonnepanelen...
(8)
Voortschrijdend gemiddelde fysieke instraling in het horizontale vlak
25 jaar

Mocht
u na de vorige grafieken nog twijfelen, zal die bij dit laatste exemplaar
definitief worden weggenomen. Onherroepelijk kruipen de voortschrijdende
gemiddelde curves bepaald over een langjarig traject van 25 jaar in deze
eeuw langzaam maar gestaag omhoog. Soms tijdelijk een lichte terugval
vertonend, of een kort-durende stabilisatie. Maar vanaf begin deze eeuw
is de gemiddelde stijging beslist goed zichtbaar. Dat betekent dat er
meer licht op uw zonnestroom systeem valt. En dat u meer zonnestroom zult
produceren, vermits deze meeropbrengst niet teniet wordt gedaan door onverwachte
systeem fouten en/of degradatie van de hardware. Polder PV meet al jaren
lang de opbrengsten van zijn eigen (deels al ruim 17 jaar bestaande) systeem,
en merkt nauwelijks iets van verminderde opbrengsten. Weliswaar was 2017
een wat minder jaar, maar nog steeds is de opbrengst niet lager dan de
tot nog toe gemeten laagste jaar opbrengsten, in 2012-2013 (zie grafiek
in artikel
van begin januari 2018). Zie ook de bijgewerkte Sonnenertrag
ingave voor het 1,02 kWp deel-systeem. Het beste beeld geeft tab-blad
"jaar", lijngrafiek; zie verde de data in de tabel onder de
grafiek via tab-blad "alle jaren". NB: oktober 2010 was dak-renovatie
alhier, met uitgeschakeld systeem (niet representatief jaar). Als de zonnecellen
en de inbeddings-folie van uw panelen van goede kwaliteit zijn, en de
modules op een decente wijze in elkaar zijn gezet, lijkt het met deze
onherroepelijk positieve instralings-trend tot maar een conclusie te moeten
leiden: uw PV systeem gaat nog meer stroom produceren dan u waarschijnlijk
de afgelopen jaren had gedacht. Of wat u wellicht door uw op dit gebied
slecht geïnformeerde leverancier is voorgespiegeld.
Bij deze
25-jarige voortschrijdende gemiddelde curves blijkt duidelijk dat Vlissingen
t.o.v. De Kooy flink is uitgelopen en vooralsnog "kampioen instraling"
mag worden genoemd, bij de meetstation data van het KNMI. Uiteraard kan
er best een andere lokatie zijn die nog meer zonlicht ontvangt (hoogstwaarschijnlijk
ook ergens in Zeeland of elders in het kustgebied). Maar daarvan zijn
geen (officiële) meetgegevens bekend.
Oorzaak
meer zonlicht
In haar Klimaatscenario's voor Nederland brochure, herziene
uitgave 2015, rept het KNMI van "De zonnestraling is vanaf de
jaren-80 toegenomen, met 9% tussen 1981 en 2013". KNMI claimt dat
dit komt omdat de "lucht schoner is geworden en daardoor ook transparanter".
Zelfs onder bewolkte omstandigheden zou de instraling zijn toegenomen.
Het KNMI suggeert daarbij, "dat wolken transparanter zijn geworden
door de verminderde luchtvervuiling".
Disclaimer:
atmosferische trends zoals verminderde luchtvervuiling, die een mogelijke
verklaring kunnen zijn voor de toename van de hoeveelheid invallende instraling
in het horizontale vlak in ons land, kunnen natuurlijk ook weer in negatieve
zin wijzigen in de komende jaren. Al lijkt daar gevoelsmatig weinig aanleiding
voor te zijn. Ik ben benieuwd of de in deze laatste grafiek zeer duidelijk
aangetoonde stijging van de gemiddelde instraling bij de vijf KNMI stations
zal aanhouden, of dat ze weer zal gaan afvlakken of wellicht zelfs weer
zou kunnen gaan afnemen. Hierover speculeren is vooralsnog vrij zinloos,
het gaat immers om zeer complexe materie.
Gemiddelde
instraling per decade
We kunnen i.p.v. naar het voortschrijdende gemiddelde ook sec
kijken naar het gemiddelde van de gemeten gemiddelde waarden per weerstation.
Hierbij zijn uitsluitend de stations meegenomen waarvan volledig bemeten
kalenderjaren data voorhanden zijn, zonder hiaten. Ook al kan dit gezien
het geringe aantal stations met dergelijke ongebroken data reeksen in
eerdere jaren tot "onvergelijkbare" resultaten leiden, de trend
in die decade gemiddeldes spreekt ook boekdelen over de ontwikkeling van
de fysieke instraling in de loop van de tijd. Zie daarvoor onderstaand
tabelletje.
| Tijdvak
metingen |
Gemiddelde
instraling weerstations met complete data per kalenderjaar
(J/cm² per jaar) |
| Decade
1971-1980 |
359.742 |
| Decade
1981-1990 |
359.921 |
| Decade
1991-2000 |
360.117 |
| Decade
2001-2010 |
378.495 |
| Nog
onvolledige decade 2011-2017 |
381.714 |
| |
|
| Officiële
KNMI referentie periode 1981-2010 |
366.178 |
Duidelijk is uit deze
trend ook weer de gemiddeld toenemende instraling per tijdvak (decade).
Dat in de laatste periode, de onvolledige decade met nog slechts data
van 2011 tm. 2017, het gemiddelde al het hoogst ligt (381.714 J/cm²).
En dat de "officiële referentie periode" gebruikt door
het KNMI (periode 1981-2010, onderste data veld) gemiddeld genomen ergens
tussen decades 1991-2000 en 2001-2010 in ligt qua niveau. Er zijn echter
in de periode 1981-2010 nogal wat gebroken meetreeksen cq. meetstations
die maar een deel van die periode volledige kalenderjaar data hebben.
Zouden we uitsluitend
kijken naar meetstations die in 1981-2010 een continue, ongebroken
dataset hebben gehad, komen we op maar 4 stations, met een gemiddelde
van 372.723 J/cm² per jaar. Dát gemiddelde is hoger dan dat
bepaald voor álle continue jaarmetingen van alle stations in dezelfde
periode (366.178 J/cm²). Maar dat wordt dan ook flink opgetrokken
door het feit dat er 2 kust-stations bij die data zitten (De Kooy &
Vlissingen, naast de 2 binnenlandse stations met continue datasets in
die periode, De Bilt, en Maastricht). Die twee kust-stations trekken dat
gemiddelde van slechts een zeer beperkte selectie natuurlijk flink omhoog,
omdat ze in de meest instraling rijke regio van ons land liggen. Dat daargelaten:
zelfs de nog niet volledig bemeten laatste decade (2011-2017) heeft gemiddeld
genomen, met maar liefst 31 stations verdeeld over het hele land (incl.
stations in minder instralings-rijke regio) al 2,4% meer instraling laten
zien, dan het gemiddelde van die 4 stations met continue data voor de
"officiële KNMI referentie periode" (1981-2010). Kijken
we naar het gemiddelde van alle volledige kalenderjaar reeksen in die
officiële referentie periode, 366.178 J/cm², is dat verschil
zelfs al 4,2%.
(9)
Gemiddelde instraling in het horizontale vlak voor alle KNMI stations
in periode 2002-2017 en in geselecteerde jaren

KLIK op plaatje voor uitvergroting
Deze
grafiek, de eerste update sinds het uitgebreide exemplaar gemaakt
voor de 2016 rapportage, geeft primair in kolommen de gemiddelde
jaarlijkse instraling in het horizontale vlak in de van (bijna) alle stations
gemeten periode 2002 tot en met 2017. Waarbij de oorspronkelijke
meetwaarde (Joule per cm²) is weergegeven op de Y-as (let op dat
de range op die as loopt van 310.000 tm. 440.000 J/cm²). De volgorde
van links naar rechts op de X-as, is volgens de cijfercode die KNMI aan
haar stations geeft (Valkenburg ZH, 210, tm. Arcen Limburg, 391). Helemaal
achteraan heb ik het gemiddelde voor alle gemeten stations in deze periode
opgegeven. Daarbij zijn uitsluitend de stations meegenomen die in genoemde
periode een sluitende en complete dataset hadden. Derhalve zijn de data
van de gesloten stations Valkenburg ZH (laatste meetpunt 2 mei 2016),
Soesterberg Ut. (laatste meetpunt dd. 16 november 2008), en Wilhelminadorp
Zld (laatste meetpunt 5 januari 2014), niet in dat langjarige gemiddelde
opgenomen. Het langjarige gemiddelde voor de resterende "complete"
datasets hebbende 31 meetstations, inclusief het nu 3 volledige kalenderjaren
draaiende, dicht bij Valkenburg ZH gelegen nieuwe station Voorschoten,
bedraagt voor de getoonde periode 2002-2017 379.848 J/cm²
(omgerekend: 1.055 kWh/m²). Dat
is (slechts) 0,01% hoger dan het gemiddelde van
379.805 J/cm² over
de periode 2002-2016. In de periode 2002-2015 was
dat gemiddelde nog 379.970 J/cm².
De afgelopen
vijf jaren heeft de gemiddelde instraling bij de 31 meetstations
opmerkelijk hoge waarden bereikt (NB: Voorschoten heeft haar eerste 3
volledig gemeten kalenderjaren net achter de kiezen, dus geen lange historische
"record" beschikbaar). Was dat gemiddelde in 2013
nog 375.110 J/cm² (1,3% ónder het genoemde langjarig gemiddelde
van 2002-2017, 379.848 J/cm², liggend), werd dat al 1,0% bóvengemiddeld
383.544 J/cm² in 2014.
En deed 2015 er vervolgens
nog een schep bovenop, met 391.448 J/cm² op de teller, 3,1% boven
het langjarige gemiddelde. 2016
zakte vervolgens weer iets terug, en kwam met 387.172 J/cm² nog 1,9%
boven het gemiddelde uit. 2017
tot slot, met 381.198 J/cm² (eq. 1.059 kWh/m²),
lag nog lager, maar nog net 0,4% boven het gemiddelde
voor 2002-2017.
Ook heb
ik met aparte symbolen de prestaties in het gemiddeld slechtste, en die
voor het beste jaar in de getoonde meetperiode weergegeven. 2002
had een gemiddelde instraling van slechts 361.932 J/cm², 4,7% onder
het langjarige gemiddelde van 2002-2017 liggend. 2003
blijft eenzaam de topscore uitstralen van gemiddeld 408.274 J/cm²
(gemiddeld voor, destijds, 33 meetstations), een spectaculaire 7,5% boven
datzelfde langjarige gemiddelde over de periode 2002-2017. Twee opeenvolgende
jaren met ditto extremen. Zo heftig kan zelfs het (gemiddelde)
"weer" dus binnen 2 jaar veranderen.
In kalenderjaar
2017 is wederom het Zeeuwse Vlissingen het station met de hoogste instraling
geweest: 410.251 J/cm², overeenkomend met 1.140 kWh/m². Die
hoeveelheid lag 8% boven het gemiddelde van 31 stations in dat jaar, 1.059
kWh/m²***. Eeuwige concurrent De Kooy
uit de Kop van Noord-Holland zat toen "slechts" op 1.109 kWh/m²
(2,7% lager dan Vlissingen). En zat zelfs nog onder de instralings-niveaus
van twee andere kust stations in Zuid-Holland: Hoek van Holland (1.128
kWh/m²), en Voorschoten (de facto vervanger voor langjarig
meetstation Valkenburg ZH, 1.118 kWh/m²). De laagste jaar instraling
werd in 2017 gemeten op station Deelen (Ede, Gelderland), geconverteerd
vanuit de primaire data neerkomend op slechts 984 kWh/m². Dat is
maar liefst 7,0% onder het gemiddelde van alle stations. En die waarde
ligt bijna 14% onder het maximum gemeten in Vlissingen in dat jaar. Derhalve,
een fors verschil.
Bijstelling
productie verwachting PV installaties
De blijvend hoge instralings-niveaus leiden ertoe, dat exploitanten van
(goed werkende) PV installaties de laatste jaren (nog veel) hogere opbrengsten
konden verwachten, dan ze waarschijnlijk al jaren wordt voorgespiegeld.
Leveranciers willen nog wel eens extreem conservatief opbrengsten inschatten,
mogelijk om geen "klachten" te horen als het een jaartje wat
tegenzit met de instraling. Maar van fysieke instralings-data hebben veel
leveranciers sowieso vaak weinig kaas gegeten. Ook het zogenaamde nieuwe
"kengetal", door Univ. Utrecht "vastgesteld" op
875 kWh/kWp.jaar voor een "verondersteld gemiddeld" NL PV systeem,
zal waarschijnlijk nog verder omhoog moeten worden bijgesteld. Zeker als
de al jaren durende gemiddelde toename van fysiek door KNMI gemeten instraling
verder zal worden gecontinueerd. En daarbij ook nog de efficiëntie
van moderne installaties, de laatste jaren massaal verkocht, en in 2018
naar een nieuw markt afzet record toe gaand, steeds hoger wordt.
In ieder
geval heeft Siderea.nl voor kalenderjaar 2017 weer prognoses voor haalbare
specifieke opbrengsten op 5 lokaties in Nederland berekend, met waarschijnlijk
het beste instralingsmodel wat we kennen in ons land. In de "Landelijke
Opbrengst Berekening 2017" komt Rob de Bree op waarden tussen
de 865 (Hoogeveen Dr.) resp. 937 kWh/kWp (Wijk aan Zee NH) voor "gemiddelde
oriëntaties" bij PV installaties in 2017. Voor "optimale
oriëntaties" komt hij op waarden tussen de 922 en zelfs 998
kWh/kWp. Dat soort prognoses zult u zelden in offertes van vele installatie
bedrijven terugzien. Ze liggen in ieder geval gemiddeld genomen fors boven
"het nieuwe kengetal" van Univ. Utrecht.
Afzonderlijke
jaar metingen over complete meetperiode vanaf 2002
Voor de zeven getoonde individuele jaren zijn ook voor alle meetstations
de afzonderlijk gemeten jaar resultaten weergegeven in de gekleurde horizontale
balkjes in de laatste grafiek. We vinden daarbij voor de gemiddeld slechtst
en best presterende jaren 2002 en 2003 nog twee afzonderlijke "relatieve"
jaar extremen: 342.276 J/cm² in 2002 voor station Leeuwarden in Friesland
(8,8% onder het langjarige gemiddelde voor die specifieke KNMI lokatie
sedert 2002). En een all-time high voor kust station Vlissingen,
gemeten nabij kerncentrale Borssele. Wat met haar ongebroken record instraling
van 426.625 J/cm² in 2003, 6,1 % boven het toch al zeer hoge langjarige
gemiddelde (sedert 2002) voor dat zonnige station uit kwam.
Er is
in de KNMI overzichten geen andere jaar waarde terug te vinden die hoger
uitkomt dan genoemde hoge instraling voor Vlissingen in het record jaar
2003. Kijken we naar het gemiddelde over de op dit punt compleet bemeten
jaar reeks sedert 1964, is het totale gemiddelde 384.659 J/cm² geweest.
En de afwijking van 2003 t.o.v. dat langjarige gemiddelde dus nog forser:
10,9%.
I.t.t.
de hoogste instralingswaarden, zijn er beslist nog veel lagere
instralingswaarden te vinden dan genoemde 342.276 J/cm² voor Leeuwarden
in het gemiddeld slechtst presterende jaar 2002 in de hier boven
getoonde grafiek. De laagste jaar instraling die ik kon vinden in volledig
bemeten kalenderjaren was een treurige 308.967 J/cm² in het jaar
1998, een "heel somber" jaar, wat bovendien een regen record
op haar geweten heeft volgens
het KNMI. Deze zeer lage instralings-waarde werd gemeten op weerstation
Twente. Die waarde ligt een spectaculaire 13,8% onder het langjarige gemiddelde
voor dat KNMI station (358.258 J/cm² sedert 1988, onder uitsluiting
van het niet volledig bemeten jaar 1990). Voorwaar, een jaar wat je gaarne
zo snel mogelijk weer wilt vergeten. Zeker als je daar hebt gewoond in
die periode...
***
Siderea.nl
komt voor 2017 op een mogelijk afgeronde waarde van 1.060 kWh/m²
"3% hoger dan het langjarige gemiddelde" in de door hen gehanteerde
instralings-periode 1991-2010 (bericht
8 januari 2017). KNMI hanteert als "standaard referentie periode"
1981-2010. Polder PV gebruikt een kortere referentie periode, omdat daarvan
bij alle genoemde lokaties meetwaarden voorhanden zijn (exclusief van
de inmiddels uit bedrijf genomen stations), en er een relatief breed spectrum
van meet stations door wordt weergegeven.
(10)
Jaarsom instraling Nederland - kaartje KNMI
In het officiële
jaar verslag over het weer in 2017 staan leuke kaartjes van het KNMI,
voor verschillende weer componenten. Ik toon er een, omdat die in de huidige
context relevant is. Voor de rest gelieve zelf het publiek toegankelijke
rapport te raadplegen. Zie link onderaan het kaartje.

^^^
Bron: KNMI
Specifiek: Jaaroverzicht
van het weer in Nederland, 2017.
Nota bene: het KNMI is niet betrokken bij dit afgeleide werk en onderschrijft
de strekking daarvan niet noodzakelijkerwijs
In bovenstaand
kaartje heeft KNMI voor alle actieve weerstations de gemeten dagwaarden
voor de globale instraling (in het horizontale vlak) opgeteld, en voor
het hele jaar weergegeven in kJ/cm² (1 kJ = 1.000 Joule). Deze waarden
zijn op de betreffende lokaties weergegeven. De rest van het kaartbeeld
is een softwarematige interpolatie, wat het KNMI als volgt uitlegt: "De
kaarten zijn gebaseerd op een automatische interpolatie van gegevens van
individuele meetstations zonder additionele klimatologische kennis. De
getoonde lokale variaties kunnen mede bepaald zijn door de gehanteerde
interpolatietechniek en de ligging van de meteorologische stations".
Het kleuren
beeld (zie legenda voor afgrenzingen) is dus een grove indicatie hoe in
de tussenliggende gebieden de globale instraling in 2017 geweest zou
kunnen zijn. Waarbij beslist afwijkingen van de getoonde interpolatie
kunnen optreden, lokaal mogelijk zelfs opvallend afwijkend (micro klimaatjes,
zoals grotere water oppervlaktes e.d.). Dit laat onverlet, dat uit het
kaartbeeld wederom in grote lijnen duidelijk wordt, dat de kuststrook
de hoogste instraling kent, en het binnenland, grenzend aan Duitsland
de (bijna) laagste waarden heeft (hier in oostelijk Overijssel: jaarsom
360 kJ/cm²). Opvallend is dat zuid Nederland in 2017 ook "relatief
hoge" instralingswaarden laat zien (zo'n beetje heel Noord Brabant
en West-Midden en Zuid Limburg donker oranje
gekleurd). En ook opvallend zijn de twee geïsoleerd liggende "laagste
instralingswaarde putten", rond meetstations Deelen (centraal Gelderland,
laagste waarde, 354 kJ/cm²) en Eelde (noord Drenthe, 358 kJ/cm²).
Uiteraard zal de werkelijkheid complexer zijn, maar om die te "kennen"
zou er van een veel fijnmaziger meetnet uitgegaan moeten worden. En dat
kost veel geld. De vraag is of zo'n verfijning, in een relatief klein
postzegel landje, wel zin heeft.
KNMI
geeft naast dit kaartje verder ook nog twee andere exemplaren, die betrekking
hebben op de zonneschijnduur. Een vergelijkbaar kaartje als bovenstaande,
met de optelling van het aantal zonne-uren per meetstation. En een "anomalie"
kaartje, waarbij de afwijkingen van de jaarsommen van de zonneschijnduur
in 2017 t.o.v. de standaard referentie periode (1981-2010) worden getoond.
In dat laatste kaartje is zeer goed te zien, dat de zuid-west "hoek"
van Nederland (Zeeland, west punt van Noord-Brabant, westelijk Zuid-Holland)
de grootste positieve anomalieën heeft gekend. Vandaar ook dat weerstation
Vlissingen t.o.v. De Kooy (Kop van Noord Holland) is ingelopen bij de
zonne-uren (eerste grafiek,
paragraaf 3). Het station ligt al zeer gunstig, én het heeft
t.o.v. het grootste deel van de rest van Nederland de laatste jaren ook
nog steeds meer zonuren. De anomalie t.o.v. "normaal", bijna
189 uur, is voor Vlissingen 9,8% van de jaarsom in 2017 (1.922 zonuren).
Ook opvallend
aan dat "anomalie kaartje", is dat er uitsluitend positieve
anomalieën zijn t.o.v. de referentie periode. Gemiddeld genomen is
het t.o.v. dat tijdvak in héél Nederland dus zonniger geworden,
zoals hierboven al uit de andere grafieken geconcludeerd kon worden. Met
zuid-west Nederland als hoogste uitschieter. En zelfs het laagst genoteerde
verschil, 56,6 uur t.o.v. de referentie, in Twenthe (ZO. Overijssel),
ligt fors boven nul. T.o.v. "de normaal" is die (positieve)
afwijking voor Twenthe nog steeds een respectabele 3,6% van de jaarsom
in 2017 (1.604 zonuren).
Bronnen
Interne
links:
Nationale
instralingsdata KNMI - wederom bovengemiddeld zonnig jaar 2016, maar minder
instraling dan 2015 (8 januari 2017: Uitgebreide analyse tm. 2016,
incl. achtergronden)
Nationale
instralingsdata KNMI - opnieuw zonnig(er) 2015, echter nog steeds geen
record (4
januari 2016: Uitgebreide analyse tm. 2015, incl. achtergronden)
KNMI
instralingsdata deel 3: landelijke ontwikkeling (14 januari 2015:
analyse Polder PV tm. 2014)
Externe
links:
Daggegevens
van het weer in Nederland (KNMI, volledige meetreeksen, interactieve
selectie, etc.)
Jaar
2017. Zeer warm, zeer zonnig en aan de natte kant (9 januari 2018,
definitief KNMI jaarbericht 2017; samenvatting)
Jaaroverzicht
van het weer in Nederland 2017 (officieel jaarbericht 2017 van KNMI;
uitgebreid)
Achtergrond
- Waarnemingen klimaatveranderingen (standaard referentieperiode KNMI:
1981 - 2010. "De zonnestraling is vanaf de jaren 80 toegenomen, met
9 procent tussen 1981 en 2013". Verklaring KNMI: "de lucht schoner
is geworden en daardoor ook transparanter")
"Instraling
Nederland per postcodegebied 2010-2017" (6 januari 2018. Een
van vele briljante geautomatiseerde gegevens-overzichten - met kaartje,
van de hand van de onnavolgbare Anton Boonstra uit Groningen)
Jaarproductie
zonnestroom in Nederland. 2017 was een prima jaar. (8 januari 2018,
Siderea.nl)
Landelijke
Opbrengst Berekening PV. Jaaroverzicht 2017 (8 januari 2018, Siderea.nl,
met relatief hoge waarden voor de haalbare specifieke opbrengst van zonnestroom
systemen op 5 lokaties in Nederland, voor "optimale" en "gemiddelde"
oriëntaties van de modules)
CAGR
groei ratio periode 2000-2017 0,1%/jr (Maastricht) tot plm. 0,35%/jr (Vlissingen
& De Kooy) (18 januari 2018, antwoord Polder PV, n.a.v. vraag
van Lars Boelen op Twitter, met bijbehorende detail grafiek)
Interessante
bijdrage van beroemde NRC schrijver Karel Knip, over instraling in Nederland
(dank aan Nicolaas van Everdingen van Plushuis.nu voor de tip):
Geheel
bewolkt en toch zon – rara hoe kan dat? (NRC, 14 mei 2016)
Meer
zonlicht in de Bilt. Hoogst interessante duiding op de toename van
instraling (meetgegevens de Bilt), verschafte "Klimaatgek",
in een beschouwende blog gepubliceerd op 14 april 2017
Webpagina
opgemaakt 16-17 januari 2018; gepubliceerd dd. 17 januari 2018
|
|